Een scheldpartij in Westerblokker

Trijntje van Nes liet bij de notaris op 28 februari 1804 een insinuatie opstellen. Dit is een aanzegging van de notaris. De insinuatie werd voorgelezen aan de geïnsinueerde, die hierop vervolgens een antwoord moest geven. Het was dus eigenlijk een soort boodschap van de ene persoon naar de andere opgesteld en gebracht door de notaris.

De notaris klopte met de insinuatie aan de deur bij Gerrit Ottenbros. In de insinuatie beschuldigde Trijntje Gerrit van een beledigende scheldpartij. Hij zou haar een ‘soldaatklits' (dit is een loszinnige en ontuchtige vrouw) en ‘een hoer' hebben genoemd. Gerrit had geen hoge pet op van Trijntje, ‘daar hangt beeter aan de galg dan jij bent'.

Hovenier

Trijntje was vreselijk beledigd door deze uitingen, ze voelde zich sterk aangetast in haar eer. Eer was een belangrijke zaak voor mensen in het verleden. Personen die niet eerzaam of eerlijk waren, waren niet te vertrouwen. Er waren bijvoorbeeld eerlijke en oneerlijke beroepen. Een prostituee had een oneerzaam beroep en was dan ook een oneerlijk persoon. Het was belangrijk dat je bekend stond als een eerzaam persoon. Zeggen dat iemand geen eer had of oneerzaam was, was een belediging. Dit verklaart waarom Trijntje deze scheldpartij zo hoog opnam.

Trijntje zag zich ‘genoodzaakt (…) tot reparatie van haar door u (…) geschonden eer'. Het was voor haar erg belangrijk dat Gerrit zijn beschuldigingen terug nam. Verder moest hij zeggen dat Trijntje wel een eerzaam persoon was en Trijntje wilde dat hij een som geld betaalde aan de armen van het dorp.

Zou Gerrit zijn woorden terug nemen of bleef hij erbij dat Trijntje een knongel, ofwel een nietswaardig mens, was? Lees dan hier verder, dan komt u ook te weten waarom Gerrit Trijntje uitschold.