Toelichting zoeken

U doorzoekt hier de complete collectie van het Westfries Archief.
Klik op de info-knop boven de zoekbalk voor tips bij het zoeken. 

Voor bouw- en hinderwetvergunningen hebben we een speciale zoekpagina.

Wilt u de originele stukken raadplegen die u heeft gevonden? Vraag het stuk dan aan via de knop Aanvragen en kom langs tijdens onze openingstijden. Meer uitleg over het aanvragen van stukken vindt u hier.

Uw zoekacties: Gemeentebestuur Hoorn *, 1950-1978

0351 Gemeentebestuur Hoorn *, 1950-1978

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
Beknopte geschiedenis van de organisatie
0351 Gemeentebestuur Hoorn *, 1950-1978
Inleiding
Beknopte geschiedenis van de organisatie
In het archief van Hoorn uit de jaren 1950 tot en met 1978 zijn de snelle ontwikkelingen zichtbaar die de stad in de jaren na de Tweede Wereldoorlog hebben gekenmerkt. De dichtbevolkte randstad waar handel en industrie waren geconcentreerd, begon uit haar voegen te barsten. Enerzijds kwam de expanderende economie arbeidskrachten tekort. Anderzijds waren de steden niet in staat om voldoende woningen te bouwen voor hun steeds sneller in aantal toenemende inwoners.
Amsterdam richtte zijn blik op het gebied gelegen boven het Noordzeekanaal. Om dat gebied uit zijn isolement te bevrijden was vooral verbetering van de infrastructuur nodig. In enkele decennia werden de Velsertunnel, IJ-tunnel, Coentunnel en Rijksweg 7 aangelegd. Purmerend en aanvankelijk in mindere mate Hoorn gingen bouwen voor de ‘overloop’. Dat wil zeggen, inwoners van Amsterdam, die in hun eigen stad geen woning konden vinden of van wie de woning sterk verouderd of zelfs verkrot was, verlieten de stad en zochten een woning op ‘het platteland’.
Deze ontwikkeling werd nog versterkt door de gevolgen van technische vooruitgang. Verregaande mechanisatie in de agrarische bedrijven in Nederland had grote gevolgen voor de werkgelegenheid. Door het gebruik van melkmachines bijvoorbeeld kon een werknemer op een veehouderij per dag met gemak 30 in plaats van 10 koeien verzorgen. Machines namen het werk over, tienduizenden agrariërs moesten naar ander werk omzien. Begin jaren vijftig emigreerden tallozen naar landen als Canada, Australië en Nieuw-Zeeland. De overheid trachtte daarom door industrialisatie de werkgelegenheid te bevorderen. In onze regio werden in 1950 Hoorn, Grootebroek, Medemblik en Enkhuizen aangewezen als ontwikkelingskern. Het bleek echter heel moeilijk om bedrijven over te halen zich hier te vestigen. Slechts langzaam kwamen in
Hoorn industrieterreinen aan het Keern, de Geldelozeweg en de Dr.C.J.K. van Aalstweg tot ontwikkeling. De aanwijzing in 1959 door de minister van Economische Zaken van Hoorn, Enkhuizen en Medemblik als ‘plaatsen voor industriebevordering in probleemgebieden’ was een fikse steun in de rug. De aanwijzing hield in dat allerlei premie- en reductieregelingen van kracht werden. Voor bedrijven die elders nauwelijks mogelijkheden tot uitbreiding hadden, werd het aantrekkelijk om zich in Hoorn te vestigen. Toch hield de geschetste ontwikkeling geen gelijke tred met de bevolkingsaanwas. Spoedig ontstond een omvangrijke pendel tussen West-Friesland en het zuiden van de provincie. Een pendel die ondanks de sterk toegenomen werkgelegenheid in West-Friesland nog steeds voortduurt.

Begin jaren zeventig is Hoorn aangewezen als groeikern en sindsdien ontving de stad uitkeringen van het Rijk op grond van het Besluit Verfijning algemene uitkering ongewoon bevolkingsverloop (1). In 1975 is de regeling gewijzigd in ‘Uitkering verfijning groeikernen’. Gemeenten die als groeikern waren aangewezen, kregen op grond van de Financiële Verhoudingswet 1960 een hoger bedrag per inwoner uitgekeerd indien ze een in de regeling omschreven aantal woningen hadden gebouwd. De uitkering was bedoeld als tegemoetkoming in de kosten die al in een vroegtijdig stadium van de groei moesten worden gemaakt maar waarvoor de middelen pas in een later stadium binnenkwamen. Te denken is aan extra apparaatskosten zoals personeelsuitbreiding en voorlichting en aan exploitatielasten van aan te kopen bouwgrond.

In 1965 richtte Hoorn met medewerking van het gemeentebestuur van Blokker in die gemeente een stuk grond van 80 hectare in voor industrievestiging. Na grenswijziging is het bij het grondgebied van Hoorn gevoegd. Ten zuiden ervan lag 19 hectare
buitendijks terrein. Hier waren twee insteekhavens en een zogenaamde zwaaikom gepland. Voor die tijd was de ligging van het industrieterrein goed gekozen. In principe kon het op het spoorwegnet worden aangesloten. Bovendien was aan de oostkant een weg geprojecteerd die via de toekomstige Markerwaard een snelle verbinding met noordoost Nederland mogelijk maakte.
Medewerkers van de gemeente gingen op pad om industrieën in Amsterdam en de Zaanstreek op de mogelijkheden van Hoorn te wijzen. Veel in grote steden gevestigde bedrijven kampten met ruimtegebrek. Anderen konden moeilijk vakkundig personeel aantrekken. Om het vestigingsklimaat te verbeteren, trachtte het gemeentebestuur van Hoorn de stad leefbaarder te maken. Er werd een zogenaamd Multi-purpose-plan ontwikkeld dat beoogde gelijktijdig werkgelegenheid aan te trekken én goede woningen te bouwen. Niet toevallig startte in hetzelfde jaar 1965 de bouw van de eerste woningen in uitbreidingsplan De Grote Waal. Het was de bedoeling om de groei van de bevolking parallel te laten lopen met uitbreiding van werkgelegenheid, van het aantal scholen, winkels en recreatieterreinen.
Hoorn ging de zaken groots aanpakken. Op 8 juli 1965 startte het bouwrijp maken van Hoorn80 met een feestelijke bijeenkomst. In de uitnodiging hiervoor staat letterlijk dat de gemeente de aanleg van dit grote industrieterrein beschouwde als een keerpunt in haar geschiedenis. De burgemeester wees er in zijn speech op dat het getal 80 in dit verband een drievoudige betekenis had. Het 80 hectare grote terrein zou naar verwachting soelaas bieden tot 1980, wanneer de stad naar 80.000 inwoners zou zijn gegroeid. Hij benadrukte dat het industrieterrein niet alleen voor Hoorn maar voor heel West-Friesland van grote betekenis was. De aloude eenhoorn zou voor de regio als trekpaard fungeren.
Onder hoorngeschal van herauten te paard gingen aan vier vlaggenmasten daarom behalve de Nederlandse driekleur de stadsvlaggen van Hoorn, Enkhuizen en Medemblik omhoog. Voor de genodigden waren er sigaren voorzien van een bandje met het Hoornse stadswapen. Daarna bezochten zij in de Boterhal, het voormalige Sint Jans gasthuis uit 1563, een tentoonstelling over ambacht en industrie door de eeuwen heen. De tentoonstelling was genaamd ‘3-T’, dat stond voor de trefwoorden Toen, Thans, Toekomst.
Ruim een jaar later, bij gelegenheid van de eerste steenlegging voor het eerste bedrijf op Hoorn80 (Jan Reek Graniet) is ook de Zilveren Hoorn uitgereikt. Deze onderscheiding was een jaar tevoren ingesteld en was bestemd voor degene die zich bij uitstek verdienstelijk had gemaakt voor de bevordering van de industrialisatie. Op 1 september 1966 viel die eer te beurt aan drs. J.G. Brautigam, directeur van de provinciale economisch-technologische dienst te Haarlem.

De gestage ontwikkeling van werkgelegenheid en woonruimte in groeikern Hoorn had ook een toename van culturele, sociale en economische voorzieningen tot gevolg. Van oudsher fungeerde Hoorn al als centrum van West-Friesland. Inwoners van gemeenten in de wijde omtrek kwamen in Hoorn vooral duurzame goederen kopen. De middenstand van Hoorn was en is voor een groot deel van hen afhankelijk. Eind jaren zestig liep de stad tegen haar grenzen aan. Aanvankelijk bracht intergemeentelijke samenwerking op terreinen als ruimtelijke ordening, recreatie, landschapsplanning en voorzieningen voor verkeer en vervoer nog uitkomst. Maar al spoedig kwam in de gemeenteraad de wenselijkheid ter sprake van wijziging van de gemeentegrenzen.
Herindeling van de gemeenten in oostelijk West-Friesland had de plaatselijke bestuurders al een lange reeks van jaren
beziggehouden. Reeds in de jaren 1949-1951 studeerde een commissie onder voorzitterschap van professor Ter Veen hierop. Het zeer gedegen en omvangrijke rapport van de commissie verdween echter in een bureaulade. In de daarop volgende jaren kwamen er diverse keren signalen vanuit de bevolking van verscheidene West-Friese gemeenten dat men niet tevreden was over de bestaande gemeentegrenzen. Om aan de voortdurende klachten tegemoet te komen, ging begin jaren zestig de zogeheten commissie-Merckx aan de slag, genoemd naar haar voorzitter de toenmalige gedeputeerde W.J.L.J. Merckx. De commissie maakte overvloedig gebruik van gegevens en bevindingen van de commissie-Ter Veen. De commissie-Merckx kreeg, anders dan haar voorganger, met versnelde bevolkingsgroei door de zogenaamde ‘overloop’ te maken. Met name in Hoorn, Enkhuizen, Bovenkarspel, Grootebroek en Medemblik was de bevolking in een paar jaar door migratie van vooral Amsterdammers sterk gegroeid. In 1966 was het plan van de commissie-Merckx gereed. In allerlei gremia en op diverse niveaus gingen discussies van start hoe de grenzen van de nieuw te vormen gemeenten zouden moeten lopen. Het merendeel van de gemeenten keek daarbij slechts naar de belangen van de eigen burgers, waardoor al gauw op belangrijke punten patstellingen ontstonden. Gedeputeerde Staten van Noord-Holland dachten blijkbaar dat de tijd de scherpe kantjes van de meningsverschillen wel zou afslijpen. Pas in 1971 verzochten zij de Koningin officieel om de wettelijke procedure te mogen starten tot wijziging van de gemeentegrenzen in oostelijk West-Friesland.

Onmiddellijk betrokken de gemeenten weer de oude stellingen. Slechts enkele gemeenten kwamen met een alternatief plan zoals Hoogkarspel, dat bepleitte om het aantal gemeenten in de regio tot zes terug te brengen. Opnieuw
bleek dat het geweldig moeilijk zou worden (naar later bleek zelfs onmogelijk) om een herindelingsplan te maken dat op ieders instemming kon rekenen. Uiteindelijk kwamen Gedeputeerde Staten met het concept van een wetsontwerp dat aan de minister van Binnenlandse Zaken, De Gaay Fortman, werd voorgelegd.
Gedeputeerde Staten dachten de oplossing te hebben gevonden voor een van de grootste struikelblokken, het ruimteprobleem van de groeikern Hoorn. In het concept-ontwerp hadden zij een gemeente Bangert ingetekend bestaande uit Blokker, Westwoud en het gedeelte van Zwaag gelegen ten oosten van de spoorlijn Hoorn-Medemblik.
Om de onbelemmerde groei van Hoorn te garanderen zouden de gemeenten Hoorn, Zwaag, Blokker, Berkhout en het provinciaal bestuur een zogenaamd ‘gentlemen’s agreement’ sluiten. Deze op 3 december 1971 gesloten overeenkomst hield de instelling in van een stuurgroep Groot-Hoorn onder voorzitterschap van gedeputeerde drs. J. van Dis. De stuurgroep moest de bestuurlijke samenwerking tussen de deelnemers bevorderen. Op basis van vrijwilligheid en met behoud van ieders eigen bevoegdheden beloofden zij een maximale krachtsinspanning te leveren ten behoeve van de volkshuisvesting in het gebied van Groot-Hoorn.
Op 20 juni 1973 bevestigde de stuurgroep in een tweede overeenkomst opnieuw de gezamenlijke verantwoordelijkheid van de deelnemende gemeenten voor het bereiken van genoemde doelstelling. Tegelijk aanvaardde zij het structuurmodel dat inmiddels door een werkgroep was opgesteld. Dat structuurmodel hield in feite in dat er vanuit stedebouwkundig oogpunt geen bezwaren bestonden tegen de vorming van een zelfstandige gemeente Bangert. Zoals gezegd kreeg die gemeente het grondgebied van Blokker, Zwaag en Westwoud toegewezen met uitzondering
van het gebied dat volgens het structuurmodel was bestemd voor stedelijke bebouwing. Definiëring van wat men precies onder stedelijke bebouwing en wat onder dorpsbebouwing moest verstaan, was dan ook cruciaal. Ook het college van burgemeester en wethouders van Hoorn ging, onder voorwaarden, akkoord en was bereid het structuurmodel ter goedkeuring voor te leggen aan de gemeenteraad. De stuurgroep kon zich tevens vinden in de oprichting van een gemeenschappelijk grondbedrijf voor het hele gebied van de vier gemeenten.

Het concept-wetsontwerp van Gedeputeerde Staten had dus de instemming van de regio maar de minister was minder enthousiast. Hij had een sterke voorkeur voor de vorming van grotere gemeenten en stopte het ontwerp daarom vooralsnog in een bureaulade. Dit tot groot ongenoegen van tal van bestuurders in oostelijk West-Friesland die eindelijk wel eens een oplossing wilden zien voor de bestuurlijke problemen waar ze mee te maken hadden.
Pas eind 1975 bracht een motie van kamerlid A.J. Evenhuis de herindelingsbal weer aan het rollen. De Tweede Kamer verzocht de minister om zo snel mogelijk met een wetsontwerp te komen. Uit het voorstel dat de minister kort daarop aan de Kamer voorlegde, bleek dat hij een totaal andere gemeente Bangert voorstond dan Gedeputeerde Staten van Noord-Holland enkele jaren eerder. In zijn visie werd de nieuwe gemeente Bangert gevormd door Hoogkarspel, Westwoud en Oosterblokker. Daarmee trapte de minister vooral de gemeente Blokker, dat gesplitst zou worden, tegen het zere been. Het gemeentebestuur van Hoorn daarentegen was met het voorstel zeer in zijn nopjes. Door uitbreiding met het grondgebied van Zwaag en Westerblokker kreeg de stad voldoende ruimte om alle woningbouwplannen te realiseren. Tijdens de behandeling van het wetsontwerp in de Tweede Kamer maakte de minister
duidelijk dat er niet getornd mocht worden aan de samenstelling van de door hem voorgestelde gemeente Bangert. Een door Evenhuis ingediende motie ten behoeve van een Bangert-gemeente met de oorspronkelijk ontworpen grenzen haalde de eindstreep niet. Op 2 december 1977 sprak een overgrote meerderheid van de Tweede Kamer zich uit vóór het terugbrengen van het aantal gemeenten in oostelijk West-Friesland van 27 tot 13. De opstelling van de VVD wekte bij de betrokken gemeenten nog een sprankje hoop voor de behandeling in de Eerste Kamer. In juni 1978 werd het wetsvoorstel echter met 38 stemmen vóór en 19 tegen aangenomen.

Nu de gemeentelijke herindeling van oostelijk West-Friesland een feit was, veranderde de situatie totaal. De ontwikkeling van Groot-Hoorn kon zich nu geheel binnen de nieuwe gemeentegrenzen van Hoorn voltrekken. Daarmee ontviel de grondslag aan het ‘gentlemen’s agreement’ en de daarop steunende stuurgroep. Het college van Gedeputeerde Staten besloot derhalve op 21 november 1978 om de overeenkomst als beëindigd te beschouwen en de stuurgroep te ontbinden. Achteraf mag men concluderen dat de stuurgroep van groot nut is geweest bij de voorbereiding van belangrijke beleidsbeslissingen met betrekking tot de ruimtelijke ontwikkeling van Groot-Hoorn. Te denken is aan de totstandkoming van het structuurplan Groot-Hoorn en de daarop steunende bestemmingsplannen Risdam en Grote Waal. Voorts heeft de stuurgroep de ontwikkeling van het bestemmingsplan Kersenboogerd voorbereid. Op basis van het ‘gentlemen’s agreement’ zijn naar schatting ongeveer 6.900 woningen met daarbij behorende infrastructurele werken en andere voorzieningen tot stand gebracht. In de periode waarover het archief loopt (1950-1978) is het aantal inwoners van de gemeente meer dan verdubbeld. Op 1 januari 1950 telde Hoorn 14.552 inwoners, op 31 december 1978 37.319 inwoners.
Een overzicht van het bestuurlijke handelen in de jaren 1950 tot en met 1978 is niet compleet wanneer we geen aandacht schenken aan ruimtelijke ontwikkelingen in de binnenstad. Het is aan de inspanningen van het stadsbestuur in die jaren te danken dat het havenfront en de aangrenzende straten en stegen hun historische karakter hebben behouden. In de 18de en 19de eeuw was Hoorn langzaam van een zeestad in een landstad veranderd. De functie van de haven was sterk afgenomen. De aanleg van het spoorwegstation in 1882 had die ontwikkeling bevorderd. Begin 20ste eeuw was het feitelijke stadscentrum de bekende ‘winkelvierhoek’ Gedempte Turfhaven-Grote Noord-Nieuwsteeg-Gouw. Het stadsdeel gelegen tussen dit nieuwe centrum en de haven was op diverse plaatsen sterk in verval geraakt. Panden aan de Italiaanse Zeedijk, Kuil, Gerritsland, Grote Havensteeg en in de vele daartussen gelegen straatjes en stegen waren bouwvallig geworden. Het wooncomfort voldeed in geen enkel opzicht meer aan de eisen van de tijd. Veel panden stonden leeg. Om verkrotting op grote schaal te voorkomen was dringend sanering nodig. Dat betekende de rigoureuze sloop van bouwvallige woningen, verplaatsing van kleine bedrijven uit de smalle straatjes en steegjes, de oplossing van verkeersvraagstukken en van parkeerproblemen.
De kosten van onteigening of aankoop van grond en opstallen, de vergoeding van bedrijfsschade, de overdrachtskosten en de sloopkosten overtroffen echter vele malen de waarde van de te verwerven bouwgronden. Al gauw was duidelijk dat uitvoering van de plannen de draagkracht van de gemeente ver te boven ging. Op grond van de Woningwet en het daarop berustende Woningbesluit verleende het Rijk in de ongedekte kosten van sanering slechts een bijdrage van 50%. In juni 1957 wijzigde de minister van
Volkshuisvesting en Bouwnijverheid zijn beleid echter in die zin dat 80% van de saneringskosten subsidiabel was. De resterende 20% kon worden gedekt uit de waarde van de verkregen bouwterreinen. Bij deze gunstige financiële vooruitzichten besloot de gemeenteraad een saneringscommissie in te stellen (2).
De commissie kreeg tot taak het college van burgemeester en wethouders te adviseren inzake de sanering van oude stadswijken en in samenwerking met de dienst Openbare Werken saneringsplannen voor te bereiden. In 1963 verscheen de nota ‘Onderzoek sanering binnenstad Hoorn’, met als ondertitel: ‘Een programma van eisen met betrekking tot de sanering van de binnenstad’. Het is het enige wapenfeit van de saneringscommissie. Al gauw bleek dat de commissie te ver van de projecten afstond. Ze is dan ook bij raadsbesluit van 8 september 1970 opgeheven (3). Tegelijk besloot de gemeenteraad om bij sanering steeds per stadswijk een werkgroep in te stellen. De werkgroep moest de voorgestelde aanpak van een sanering in een deelnota beschrijven waarna de nota met opmerkingen en advies van de commissie stadsontwikkeling aan het college werd voorgelegd.

Parallel aan de sanering van de binnenstad liep de zorg voor het behoud van monumenten. In het begin van de jaren vijftig fungeerde in Hoorn al een commissie van advies voor de monumenten (4). Bij beschikking van 27 april 1965 stelde de minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen de lijst van onroerende monumenten in de gemeente vast, zoals voorgeschreven in artikel 9 van de Monumentenwet. De panden die op de lijst stonden vermeld, waren grotendeels dezelfde als die welke voorkwamen op de voorlopige lijst van Nederlandse Monumenten van Geschiedenis en Kunst uit 1921 en de lijst als bedoeld in artikel 1 van de in 1928 afgekondigde gemeentelijke
verordening op de monumenten. Helaas waren in vergelijking met de definitieve monumentenlijst enkele tientallen panden van de oudere lijsten afgevoerd. Het betrof panden die volgens de saneringsplannen van de binnenstad moesten verdwijnen. Hieruit blijkt duidelijk hoe zeer de sanering van de binnenstad samenhing met de zorg voor het behoud van monumenten. Tal van compromissen waren nodig om een goed toegankelijke binnenstad te verkrijgen waar woningen stonden die aan de eisen van de tijd voldeden en tegelijk zoveel mogelijk authentieke panden te behouden.
Op 12 oktober 1970 werd een gedeelte (ongeveer tweederde deel) van de historische binnenstad van Hoorn door de minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening en de minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk conform artikel 20 van de Monumentenwet als beschermd stadsgezicht aangewezen. Alleen die gedeelten van de binnenstad waren opgenomen waar panden hun oorspronkelijke staat hadden behouden en waar tevens het historische karakter van de verder aanwezige bebouwing was bewaard. Het gevolg was een grillige begrenzing die dwars door bebouwing en straten liep. Enkele jaren later (1978) is het beschermd stadsgezicht uitgebreid tot de hele binnenstad.
Geschiedenis van de archiefvorming
Verantwoording van de inventarisatie
Noten

Kenmerken

Datering:
1950-1978
Datering:
1950-1978
Plaats:
Hoorn
Soort archief:
overheid
Omvang:
141250 mm
Raadpleegbaar:
ja
Openbaar:
Gedeeltelijk. Zie verklaring van overbrenging
Auteur:
W. Brieffies, H. Pieterse (2009)
 
 
 
chat loading...