Betreft aangifte van aangeschafte turf te Berkhout m.b.t. daarover te betalen belasting.
Op verzoek van Pieter Cornelisz Boots te Spierdijk (zie: Boots, Pieter Kornelisz) attesteren Claes Cornelisz Wit en Frerik Pietersz Amsterdammer, beiden wonende op Spierdijk (zie: Wit, Klaas Kornelisz, en: Amsterdammer, Frederik Pieters), ‘dat den requirant op den 4en septemb[er] laestleden 's morgens omtrent ten ses [uren] is gegaen na de collecteur tot Avenhorn om eenige turf die den req[uiran]t in de matto hadde gecocht en bij hem ingeslagen was, aen te geven, en dat sij deposanten ook hebben gesien dat op denselven dagh ’s morgens omtent ten negen uren in beyde haer huysen sijn gekoomen diegeene die bij de pachter uytgesonden sijn waren [sic] om de turf te beschrijven, en oversulxs ook omtrent ten negen uren ten huyse van den req[uiran]t.

Gevende voor redenen van wetenschap, dat sij sulxs met oogen hebben gesien, eyndigen[de] hiermede haere verclaeringe, presenterende deselvige naerder desnoots en daertoe versocht zijnde met eede solemneel te bekraghtigen.
Aldus gedaen en gepass[ee]rt ten comptoire mijns notaris, ter presentie van Aerjen Volckersz en Jan Woutersz, mijne gebueren, getuygen van goeden geloove, die desen beneffens de comparanten en mij notaris onderteeckent hebben, ten dage als boven.’ (Zie: Berkhout!, Adriaan Volkerts, en: Wouters, Jan.)