Betreft verschuldigde impost op gestoken turf, en poging daarbij een boete te ontlopen door de boel te laten antedateren.
Op verzoek van Reynier Tollinga (zie: Tollinga, Reinier), gewezen pachter van het turf over Hoorn en het daaronder vallende gebied – deze pacht was ingegaan op 01-04-1685 en geëindigd op 31-03-1686 – attesteert Aerjan Louwersz Huysman (zie: Huisman, of: Schoolmeester!, Adriaan Laurensz), collecteur te Avenhorn (tevens koster en schoolmeester!.

Hij verklaart ‘bij ware chrystelijcke woorden in plaetse van eede hoe waer is ende hij deposant wel weet, dat eenen Pieter Cornelisz Boots’ (zie: Boots, Pieter Kornelisz), ‘woonende op Suydt-Spierdijck in de banne van Berckhoudt, bij hem deposant is gekomen op den vierden september a[nn]o 1685 omme te verimposten dartigh tonnen matter turff, die hij seyde van daer gehaelt te hebben, met verder versoeck aen hem deposant, dat hij geliefde – alhoewel het den vierden september was – dat hij deselve op den 30.e augusty soude boecken, seggende daerbij: “De pachters sijn in mijn huys, en ick ben verlegen.”
Eyndende hiermede sijne ware ende oprechte verclaringe, die hij des noot ende daertoe v[er]socht sijnde met solemnelen eede beloofde te verstercken.
Aldus gedaen tot Avenhorn ten huyse van Mandeleentje [sic] in De Prins, ter presentie van Corn[elis] Pietersz Swart woonende tot Hoorn ende Gerrit Pietersz Schipper woonende tot Alckmaer, getuygen van geloove hiertoe versocht ten dato als boven.’
(Zie: Bakker!, Leentje Klaas!; Zwart, Kornelis Pieters en: Schipper, Gerrit Pieters.)