Zie ook: 0191/078.
Doordat de notaris nogal geknoeid heeft, is de dag van bovenvermelde datering niet geheel zeker, het zou ook 14-10-1686 kunnen zijn.

Betreft conflict van de collecteur op de Kathoek onder Grosthuizen met een pachter van de bieren te Hoorn over een door de collecteur geschreven cedul.
Op verzoek van Pieter Claesz Hoff (zie: Hof, Pieter Klaasz), collecteur op de Kathoek in de banne van Grosthuizen, attesteren Barent Bornholt, oud 42 jaar en wonende op de Kathoek in de banne van Oudendijk (zie: Bornholt, Barend), Pieter Jacobsz, oud 32 jaar, wonende in de Beemster (zie: Jakobs, Pieter), en Jacob Arisz, oud 64 jaar, wonende te Grosthuizen (zie: Schuitemaker!, Jakob Arends? /Adriaans?), die ‘bij ware woorden in plaetse van ede [sic] verclaerden waer ende waerachtigh te wesen, eerstelyck de de [sic] voorn[oemde] Barent ende Pieter, dat Jan Groot, beneffens Jacob Groot pachter van de bieren over de stadt Hoorn met 't resort vandien’ (zie: Groot, Jakob), ‘op den 19.e van de verleden maent septemb[er] ten huyse van den req[uiran]t is geweest, en den 20.e in de Lastdrager tot Avenhorn, makende aldaer een groot boha tegen de req[uiran]t over 't schrijven van seker zedul bij hem geschreven ende uytgeven [sic] op den 17e july lestleden van een half vat bier, gedroncken onder de jurisdictie van de heerlijckheyt Oosthuysen, seggende hij Jan Groot tegen de req[uiran]t, soo hij nu wilde afmaken, dat hij der om een kleyntje – ten regarde van de grootheyt van de sake – soude afkomen, dat hij hem van den officier – die uyt de stadt was – soude bevrijden en soo neen, dat sij de req[uiran]t mede souden nemen nae Hoorn en in dyto Groots macht stond hem de rechterhandt af te laten hacken. Ten welcken eynde sij hadden tot haar assistentie een dienaer van de justitie, die de kamer bewaerde, datter niemant uyt mochte komen.

Jacob Arisz verclaerde, dat hij bij dyto Jan Groot is geweest in 't achterhuys ten dato voorsz[eyt], versoeckende uytstel tot morgen, dat de req[uiran]t alsdan tot Hoorn soude komen soo hij collecteur schuldig was aen een misslagh over 't uytgeven van de voorn[oemde] zedul, dat hij alsdan in der minne met hem Groot soude conctracteren, maer “neen”, sey hij Groot, “het moet er nu deur”, de sake konde geen uytstel lijden, de burgem[eeste]r Keyser sal mede van huys gaen, en veel meer dese ende diergelijcke woorden in substantie.’ (Zie: Keizer, ?)
‘Allegeren sij deposanten voor redenen van wetenschap 't voorsz[eyde] gehoort, gesien ende selver daer present sijn geweest. Presenteren 't gene voorsz[eyt] is des noot ende versocht sijnde – elck 't sijne – breeder te affirmeren.
Aldus gedaen tot Avenhorn ten huyse van mij not[ari]s, ter presentie van m[eeste]r Claes ende Claes Adriaensz, beyden woonende alhier, getuygen van geloove hiertoe versocht, ten dato als boven.’
(Zie: Langereis! of: Chirurgijn!, Klaas Adriaans!, en: Adriaans, Klaas.)
P.S.: Boha zou men kunnen vertalen met kouwe drukte, poeha (WNT).