Toelichting zoeken

U doorzoekt hier de complete collectie van het Westfries Archief.
Klik op de info-knop boven de zoekbalk voor tips bij het zoeken. 

Voor bouw- en hinderwetvergunningen hebben we een speciale zoekpagina.

Wilt u de originele stukken raadplegen die u heeft gevonden? Vraag het stuk dan aan via de knop Aanvragen en kom langs tijdens onze openingstijden. Meer uitleg over het aanvragen van stukken vindt u hier.

Uw zoekacties: Staties en parochies van Hoorn, Dekenaat West-Friesland

0643 Staties en parochies van Hoorn, Dekenaat West-Friesland

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
1. Geschiedenis van de organisatie
0643 Staties en parochies van Hoorn, Dekenaat West-Friesland
Inleiding
1.
Geschiedenis van de organisatie
De eerste uitingen van geloofsbeleving in Hoorn vonden plaats in een schimmig verleden, waaruit geen archiefstukken bewaard zijn gebleven. Als we afgaan op wat de doorgaans goed ingelichte kroniekschrijver Velius meedeelt dan zou de eerste kerk in 1323 zijn gesticht op een plaats, die tegenwoordig buitendijks ligt in het verlengde van de Vijzelstraat. Men heeft er niet lang gebruik van kunnen maken. Reeds in 1328 verbrandde de aan St. Cyriacus gewijde kerk die van hout was gebouwd en met riet gedekt. Waarschijnlijk heeft men zich daarna beholpen met het vieren van de liturgie in huizen van particulieren. Pas 40 jaar later begon de herbouw, op de plaats waar thans de Grote Kerk staat, toen een moerassig terrein dat eerst met koemest e.d. moest worden opgehoogd. Opnieuw was de kerk van hout, zoals trouwens alle andere bouwsels in de stad. Geleidelijk is het stadsbestuur in de 15de eeuw door middel van keuren en het verstrekken van subsidies het gebruik van steen als bouwmateriaal gaan bevorderen om het brandgevaar in de steeds in omvang toenemende stad te beperken. Ook de kerk is vanaf 1405 in die zin bij stukjes en beetjes aangepast en in 1532 geheel vernieuwd geconsacreerd. Inmiddels waren er ook andere kerken verrezen: de Lieve-Vrouwe-kerk of Noorderkerk aan het Kleine Noord (1426) waaraan het visioen van Claes Molenaer inzake de stichting is verbonden, de St. Antoniuskerk of Oosterkerk aan het Grote Oost (1453) voor de zeevarenden en de kapel van St. Cornelis aan het Grote Oost bij de Bagijnensteeg (1450). Hoorn telde aan het begin van de 16de eeuw tevens zes nonnenkloosters en een mannenklooster.
De Reformatie had in Hoorn aanvankelijk geen drastische gevolgen. Pas toen het religieuze element met het politieke werd verbonden raakte de zaak in een stroomversnelling. In 1566 sloot het stadsbestuur de kerken enige tijd uit angst voor onlusten. Enkele jaren later, nadat Enkhuizen de kant van de Prins van Oranje had gekozen, kwam het ook in Hoorn tot een uitbarsting. Op 13 juni 1572 openden de burgers de stadspoorten voor de Enkhuizers. De Geuzen, anti-Spaans en dus anti-Rooms, wisten beslag te leggen op de Grote Kerk, ofschoon het stadsbestuur hen met het oog op hun geringe aantal aanvankelijk alleen de Oosterkerk had toegewezen. Van de afspraak om zonder vernielingen de beelden en altaren uit de kerk te verwijderen kwam niets terecht. Velius heeft ons de reactie beschreven van burgemeester Jan Binnenblijf die naar dit werk kwam kijken en reeds van verre het rauwe gezang hoorde van de voor een deel dronken mannen die zich daarmee hadden belast. Toen hij de vernielingen zag smeet hij in woede zijn muts op de grond onder de vertwijfelde uitroep: "Is het nu zover gekomen dat men van een besluit van de vroedschap geen werk meer maakt?". Clemens Maertens, voormalig pastoor van de Oosterkerk, die enkele jaren eerder naar Emden was uitgeweken, werd de eerste hervormde predikant in de Grote Kerk. Ook de andere kerken kwamen in handen van de gereformeerden. De kloosters werden gesloopt (St. Clara, St. Maria Magdalena) of kregen een andere, wereldse, bestemming.
De eerste jaren na de omwenteling waren een tijd van verdrukking. Priesters waren genoodzaakt om in het geheim hun zielzorg te verrichten. We weten dat zich in Hoorn en omgeving omstreeks 1600 behalve verscheidene seculieren ook jezuïeten ophielden: Arboreus, Clingerus, Romeus enz., tot pater Gerardus Florentius in 1608 een statie stichtte, Het Klooster. Hij ontleende die naam waarschijnlijk aan het feit dat het kerkje op de plaats stond van het voormalige Agnietenklooster, aan de noordzijde van de Peperstraat. In 1623 stichtte de socius van deze statie, Engelbertus de Hollander, een tweede jezuïetenstatie in de woning van een zekere Thecla Klaassen, die De Kapel genoemd werd. De Kapel bleef in gebruik tot 1656. Op kosten van beide jezuïetenstaties bouwde pater Joannes Neeffs in dat jaar een nieuw kerkje aan de noordzijde van het Gerritsland, Het Witte Lam. Gewoonlijk sprak men echter over de Lamskerk in de Peperstraat omdat daar, via het Lamspoortje, de ingang was. De kerk bezat veel huizen aan de zuidkant van de Peperstraat en aan het Kerkhof, achter de Grote Kerk. Op grond van de resolutie van de Staten van Holland van 6 januari 1708 moesten de jezuïeten binnen drie maanden de provincie verlaten. Waarschijnlijk zijn de paters na enige tijd heimelijk teruggekeerd om hun werk voort te zetten. Hetzelfde gebeurde na de uitvaardiging van het plakkaat van 25 mei 1720.
Vanaf 1611 bestond er in Hoorn ook een statie van de seculieren. In dat jaar stuurde apostolisch-vicaris Sasboud Vosmeer de priester Gerardus Eenhuysen naar Hoorn die het pand De Drie Kalfjes aan de oostkant van het Nieuwe Noord tussen de Duinsteeg en het Breed als kerk inrichtte. Omstreeks dezelfde tijd verbouwde Nicolaus Lonius op last van Vosmeer een huis of pakhuis aan de zuidzijde van de Slijksteeg tot kerk. De bijbehorende pastorie stond aan het Kleine Noord, het tweede huis bezuiden de Slijksteeg. De laatste twee seculiere kerkjes bleven tot 1827 in gebruik. Tenslotte moeten wij nog de vijfde statie, die van de franciscanen, noemen. Wanneer zij zich hier precies hebben gevestigd is onzeker. In 1638 ontving pater Jacobus Tyras uit het land van Luik toestemming van het stadsbestuur om zich hier te vestigen. Hij was echter met tussenpozen al veel eerder in de stad werkzaam, namelijk vanaf 1622. In 1636 en 1637 bediende hij de kerk De Drie Tulpen aan het Achterom dat toen nog Burgwal heette. Het belendende perceel, de Passementen genaamd, werd in 1680 aangekocht en wellicht eveneens als kerkje ingericht. Vanaf 1689 woonde er in elk geval een pater franciscaan die een afzonderlijk kerkje bediende. Na 1715 is men verschillende aangrenzende huizen die op het Achterom uitkwamen gaan aankopen. In 1755 kon de kerkruimte van De Drie Tulpen daardoor aanzienlijk worden uitgebreid.
Zakelijke transakties zoals de koop van onroerend goed geschiedde steeds op naam van particuliere personen. De oorsprong van deze handelwijze ligt waarschijnlijk in de breven van paus Urbanus VIII van 1 mei 1623 en paus Alexander VII van 1 oktober 1663, die het priesters verboden kapitaal of sieraden van de staties te bezitten. (Zie inv.nr. 126). Slechts het vruchtgebruik ervan was hun toegestaan. In de loop van de 17de eeuw hebben de katholieken daarom een kollege van kerkvoogden gevormd bestaande uit 24 personen (sinds 1731: 12 personen) dat hun belangen moest behartigen. Het was bijvoorbeeld belast met het betalen van salarissen aan de priesters, het aanvragen van de akten van admissie bij het stadsbestuur, met de armenzorg. Het betaalde elk jaar aan de schout een bedrag van fl. 1.000 om zeker te zijn van een vrije uitoefening van de eredienst. Een aanzienlijke som waartegen het voordeel dat de priesters geen admissiegeld hoefden te betalen enigszins schril afstak. Het kollege van kerkvoogden vulde zich zelf bij vakatures aan en werkte geheel zelfstandig, zonder inspraak ook van de geestelijken. Drie van hen, de zogenaamde kistjesvoogden, beheerden de bezittingen; vier anderen, de regerende voogden, traden jaarlijks op als dagelijks bestuur. In 1712 ontstond er een konflikt over de betaling van de salarissen aan de priesters, vanouds fl. 300 per jaar voor elk van hen. De kerkvoogden beweerden dat zij door de teruglopende inkomsten genoodzaakt waren om het salaris tot de helft terug te brengen. Het verzoek van de apostolisch-vicaris om hun bewering aan de hand van een rekening en verantwoording te staven legden ze eenvoudigweg naast zich neer. Uiteindelijk werd het konflikt in 1722 in die zin opgelost dat de priesters uit de offergaven van de gelovigen elk fl. 300 mochten nemen, en het eventueel overschietende geld gelijkelijk onder elkaar verdelen of desgewenst aan de armen schenken.
Al snel bleek dat de kerkvoogden een verkeerde voorstelling van zaken hadden gegeven. Nadat de franciscaner pater Cox in 1730 zo onvoorzichtig was geweest om rond te vertellen dat zijn kerk zoveel had gekollekteerd dat het de vroegere salarissen van de paters ver overtrof, vernietigden de kerkvoogden de overeenkomst van 1722 en wilden ze herstel van de toestand van vóór 1712. De franciscanen weigerden echter en voerden aan dat zij het geld reeds aan een nieuw orgel hadden besteed. Daarop is het kontrakt van 1722 in 1731 in zoverre aangescherpt dat de priesters verplicht werden de inkomsten die na betaling van de salarissen resteerden aan de armen te schenken. De regeling zou alleen de kerken betreffen die voor de eredienst waren toegestaan, met andere woorden alleen die van de seculieren en de franciscanen. De jezuïeten kregen nu niets meer aangezien zij sedert 1707 in het geheim werkten. Toch achtten de kerkvoogden zich blijkbaar belast met het toezicht op hun financiën. Toen zij in 1771 ontdekten dat een aantal bezittingen van de Lamskerk op naam stond van wijlen Pieter van Zanen uit Hoorn en dat de erfgenamen ze hadden verkocht aan de Amsterdamse koopman Willem van Brienen stelden ze direkt alles in het werk om dat bezit terug te krijgen. In 1821 wilde de aartspriester Kramer het kerkje De Drie Kalfjes op het Nieuwe Noord sluiten vanwege de bouwvallige staat. Op dringend verzoek van de gemeenteleden trok hij zijn besluit in op voorwaarde dat zij zowel kerk als pastorie zouden restaureren. Acht leden uit de gemeente vormden daarop een bestuur dat het nodige geld voor de restauratie bijeenbracht. Men kan dit als het begin van een geregeld kerkbestuur beschouwen. Nadat de verbouwing was voltooid en pastoor Steinbach zijn intrede had gedaan vormden enkele personen van dit achttal een kerkbestuur dat de zaken van de statie zou gaan behartigen.
Ook na de restauratie bleek echter dat het gebouw in slechte staat verkeerde en bovendien te klein was voor het steeds toenemend aantal gelovigen. In juli 1825 richtte pastoor Steinbach daarom een verzoek tot het gemeentebestuur om het Arsenaal van West-Friesland in de Achterstraat met de aan de zuidzijde daarvan aangrenzende gebouwen (het ene eertijds muntmolen, het andere de woning van de muntmeester) die in de Muntstraat uitkwamen als kerk en pastorie te mogen inrichten. Het Arsenaal was de vroegere kapel van het Mariaklooster (later protestants weeshuis), het pand waarin de muntmolen was gevestigd een restant van de kapel van het Catharinaklooster. Na moeizame onderhandelingen kwam men uiteindelijk overeen dat het Arsenaal en de muntmolen gratis in gebruik werden afgestaan, en dat voor het huis van de muntmeester fl. 2.000 betaald moest worden. Het Arsenaal is daarna tot kerk verbouwd, de zolder van de muntmolen als kapel en sacristie ingericht. Op 16 mei 1827 kon men het geheel officieel in gebruik nemen. In hetzelfde jaar 1827 stierf de pastoor van de statie Slijksteeg, F.X. van Crimpen. Deze statie is vervolgens opgeheven en de bezittingen en schulden zijn verenigd met die van de statie in de Achterstraat. De opheffing was echter in het geheel niet naar de zin van de gelovigen van die statie. Men schreef ze toe aan het drijven van pastoor Steinbach die het aanzien van zijn eigen statie zou willen vergroten. Ofschoon kerk en pastorie al vrij kort nadat het besluit tot opheffing was gevallen werden gesloten legde men zich er pas bij neer nadat de gebouwen waren verkocht, wat de kerk in de Achterstraat fl. 2.026,95 opleverde. Uit frustratie over de gang van zaken sloot het grootste deel van de gelovigen zich aan bij de statie van St. Franciscus aan het Achterom.
Zo bestonden er in Hoorn bij het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie (1853) twee parochies, die van de H. Cyriacus aan de Achterstraat en van de H. Franciscus aan het Achterom. In de loop van 1867 vroeg pater Van Ewijk zijn provinciaal ontslag uit zijn betrekking. Dat werd hem toestaan en in februari 1868 vertrok hij naar de Boomskerk in de Kalverstraat te Amsterdam. Om onbekende redenen stuurde de orde van de franciscanen geen opvolger voor pater Van Ewijk naar Hoorn maar bood de bisschop van Haarlem aan om de parochie over te nemen. Op 25 juni 1868 vaardigde de bisschop een dekreet uit waarbij hij beide parochies samenvoegde. Pastoor Scheefhals heeft in het liber memorialis uitvoerig de problemen beschreven die gepaard gingen met de vorming van het kerkbestuur van de nieuwe parochie. Problemen die voortkwamen uit het ongenoegen van het kerkbestuur van de parochie van St. Franciscus over de opheffing, maar ook uit hun onwil om met de leden van het andere kerkbestuur, van lagere sociale stand, samen te werken. Uit de volkstelling die enkele jaren later (1870) werd gehouden blijkt dat de stad 3.008 katholieken telde, ongeveer een derde deel van de bevolking. Maatschappelijk gezien behoorden de katholieken in grote meerderheid tot de lagere klasse. Volgens pastoor Scheefhals waren slechts enkelen (procureur Faber en notaris Lippits) vermogend te noemen, een twintigtal welvarend, terwijl de rest bestond uit handwerkslieden en arme middenstanders. Van hen ontving ongeveer een derde deel regelmatig of voortdurend onderstand. Wat hun godsdienstige en zedelijke houding betrof roemde hij vooral het werk van pastoor Does. Verzuim van kerkelijke plichten kwam nauwelijks voor, gemengde huwelijken waren een zeldzaamheid. Does had tijdens zijn meer dan 25 jaar durend pastoraat de "echt katholieke geest" doen ontwaken. Zijn nagedachtenis werd door de parochie dan ook in hoge ere gehouden.
Instellingen op kerkelijke grondslag van katholieke signatuur bestonden er in het midden van de vorige eeuw nauwelijks. Alleen het R.K. Wees- en Armenhuis en het armbestuur waren als zodanig aan te merken. De invloed van de kerkelijke autoriteiten op de respektievelijke besturen was echter uiterst gering. Het Wees- en Armenhuis had een burgerlijk bestuur; tot in onze eeuw zou het geschil met de gemeente voortduren over het kerkelijk dan wel burgerlijk karakter van de instelling. Het armbestuur bestond uit leken die een geheel onafhankelijk beleid voerden. In 1872 werd het een parochiaal armbestuur. In 1863 richtte pastoor Van Oorte een afdeling van de St. Vincentiusvereniging op die zich vestigde aan het oosteinde van de Muntstraat noordzijde en na enkele jaren werd verplaatst naar het pand aan de zuidzijde van de Muntstraat op de hoek van de Gravenstraat. Een jaar later kwamen Van Oorte, pater Van Ewijk van de St. Franciscusparochie en het bestuur van de Vincentiusvereniging overeen om voor gezamenlijke kosten een bewaarschool te beginnen. Op 4 november 1865 kwamen drie zusters van de congregatie van Tilburg naar Hoorn om de school te gaan leiden. De school bleek weldra in een grote behoefte te voorzien. Na enkele verplaatsingen vond ze in 1868 onderdak in een pand aan de Ramen; het aantal zusters was inmiddels tot zes uitgebreid. In juni 1870 volgde de oprichting van een rooms-katholieke lagere school. Het initiatief hiertoe was genomen door de Vincentiusvereniging; de eerste klas van 30 leerlingen waarmee de school begon had dan ook onderdak gevonden in het gebouw van de vereniging aan de Gravenstraat. Na enkele jaren bleek de belangstelling zo groot dat men het woonhuis aan de Ramen, grenzend aan de bewaarschool, aankocht en als lagere school inrichtte.
De pastoor betaalde de koopsom van het pand, fl. 6.200, uit eigen zak om, zoals hij schrijft in het liber memorialis "een goed voorbeeld te geven". Aanvankelijk ontvingen in de school zowel jongens als meisjes onderwijs; de splitsing in afzonderlijke scholen zou pas later komen. Op 1 oktober 1874 werd de school plechtig ingezegend en werd tegelijk de eerste steen gelegd voor de bouw aan de achterzijde van een nieuw onderkomen voor de Vincentiusvereniging. Dit pand kreeg zijn ingang aan het Nieuwe Noord. Intussen waren er, ofschoon er één parochie was, nog steeds twee kerken in gebruik. Naar de mening van pastoor Scheefhals viel voorlopig uit financieel oogpunt niet aan een nieuwe kerk te denken, al waren beide kerken ook bouwvallig en klein. Hij rekende het in de eerste plaats tot zijn taak om de schuld van de parochie zo snel mogelijk te verkleinen. Zijn opvolger zou dan eventueel met de bouw van een nieuwe kerk kunnen worden belast. De parochianen echter dachten er heel anders over. Bij het 25-jarig priesterjubileum van de pastoor, op 6 juni 1877, overhandigde een comité van notabelen hem als geschenk van de parochie een lijst waarop de intekenaren zich hadden verplicht om binnen de vijf eerstvolgende jaren in totaal f 30.380 bijeen te brengen, op voorwaarde dat het kerkbestuur uiterlijk op 1 augustus 1880 nieuwbouwplannen gereed zou hebben. Als startkapitaal schonken zij de pastoor fl. 3.000. Toen deed zich plotseling een gebeurtenis voor die de realisatie van de plannen snel dichterbij bracht. Op de laatste zondag van juni herdacht de parochie het feit dat 50 jaar eerder de kerk aan de Achterstraat in gebruik was genomen. De zondag daarop, 1 juli, brandde de kerk af. Een "deugniet uit het naburige weeshuis" die bezig was vogelnesten uit te halen was op het dak van de kerk geklommen en daar door wespen gestoord. Het nest bleek achter de goot onder het dakhout te zitten.
Om het te verdelgen had hij het zonder meer in brand gestoken waarna het vuur zich een weg naar de kurkdroge kap kon vreten. Naar aanleiding van de brand ontstond er een langdurig juridisch gevecht met de gemeente over de uitkering van de verzekeringsgelden. De gemeente was immers eigenaar van het pand, dat aan de katholieken in gebruik was gegeven. Zij echter hadden jarenlang de premies betaald en waren van mening dat de stad niet "mocht maaien waar zij niet gezaaid had". Uiteindelijk bereikte men een kompromis: de stad kreeg de grond met puinhopen terug en ontving fl. 4.000 (van de totale uitkering van fl. 18.500) toe. In 1880 kochten de gereformeerden de ruïne en stichtten er hun kerk. Op 23 december 1877 viel het besluit om een geheel nieuwe kerk te bouwen op de plaats van de St. Franciscuskerk die op dat moment intensief werd gebruikt. Tijdens de bouw zou men gebruik maken van een noodkerk die op een terrein aan het Achterom naast het Wees- en Armenhuis op de plaats van de huidige St. Jozefschool door J. Peereboom werd neergezet. De in Hoorn geboren en getogen architekt A.C. Bleijs kreeg opdracht om de nieuwe kerk te ontwerpen. De geschiedenis van de bouw is uitvoerig beschreven door Jan Onstenk in het ter gelegenheid van het 100-jarig bestaan in 1982 verschenen boekje "De bouwers van de H. Cyriacus en Franciscus". (Inventarisnummer 770).
Wij willen hier daarom volstaan met de vermelding van de naam van een op dat ogenblik ook voor het kerkbestuur onbekende weldoenster. Pastoor Smeulders, die na het vertrek van Scheefhals en een kort pastoraat van Michael van Rijn het grote werk tot voltooiing moest brengen financierde de bouw met een schenking van fl. 83.000 op een totale bouwsom van ongeveer fl. 250.000 voor kerk en inrichting. Pas bij haar dood in 1898 bleek dat dit geld was geschonken door zuster Maria Magdalena van de franciscanessen, in de wereld jonkvrouwe Louise Antoinette Gijsberta Melort, ambachtsvrouwe van Middelharnis, vermoedelijk een oud-parochiane van pastoor Smeulders. Op 30 oktober 1882 kon de kerk door bisschop Snickers, oud-pastoor van Lutjebroek, worden geconsacreerd. Reeds tijdens de bouw had men geconstateerd dat de sterkte van de fundering van een van de vier hoofdpijlers te wensen overliet, een euvel dat blijkbaar niet afdoende was verholpen. In augustus 1933 ontdekte men, verontrust door scheurvorming in de muren, dat de funderingsbal ken onder twee kolommen waren gebroken. De konklusie was dat de fundering eigenlijk veel te licht was voor de zware koepel. Het moeilijke en riskante herstelwerk, het metselen van nieuwe bogen onder de bestaande pijlers, vergde fl. 35.000 en is onder leiding van de architekten J.A. Huydts uit 's-Gravenhage en S. Langius uit Hoorn van september 1933 tot juni 1934 uitgevoerd.
In de jaren 1961-1964 vond er tenslotte nog een grondige restauratie van zowel het inwendige als het exterieur van de kerk plaats onder leiding van de architekten Van Oerle en Schrama. Juist voor zich in het begin van de zestiger jaren als gevolg van het Tweede Vaticaans concilie grote veranderingen zouden voltrekken in de katholieke kerk besloot de bisschop van Haarlem de grote Hoornse parochie te splitsen. Hij benoemde E.J.M. Hupperetz, rector van het St. Aloysiusgesticht aan de Elandstraat te Amsterdam tot pastoor van een nieuw te bouwen kerk in Hoorn-Noord. Op 15 april 1958 is bij bisschoppelijk schrijven de parochie van de H.H. Engelbewaarders opgericht.
2. Geschiedenis van de archiefvorming
3. Verantwoording van de inventarisatie
4. Geraadpleegde bronnen
5. Geraadpleegde literatuur
6. Lijst van functionarissen

Kenmerken

Datering:
1381-2012
Plaats:
Hoorn
Soort archief:
Particulier
Omvang:
17,1 m
Openbaar:
beperkt, stukken van armbestuur/ PCI jonger dan 50 jaar zijn niet openbaar
Auteur:
W. Brieffies (1990, 2004), A. Galiart (2022)
 
 
 
chat loading...