Toelichting zoeken

U doorzoekt hier de complete collectie van het Westfries Archief.
Klik op de info-knop boven de zoekbalk voor tips bij het zoeken. 

Voor bouw- en hinderwetvergunningen hebben we een speciale zoekpagina.

Wilt u de originele stukken raadplegen die u heeft gevonden? Vraag het stuk dan aan via de knop Aanvragen en kom langs tijdens onze openingstijden. Meer uitleg over het aanvragen van stukken vindt u hier.

Uw zoekacties: Oud Archief Stad Medemblik, 1416-1813

0715-01 Oud Archief Stad Medemblik, 1416-1813

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
1. Geschiedenis van de organisatie
0715-01 Oud Archief Stad Medemblik, 1416-1813
Inleiding
1.
Geschiedenis van de organisatie
Medemblik is de oudste en was tot 1356 de enige stad van West-Friesland. Voor duizend jaren bestond zij reeds lang. Gangulphus, ridder en Bourgondisch graaf, moet in het begin der achtste eeuw wel een jaar te Medemblik verblijf gehouden en koning Radbout (gestorven in 719) er uit verdreven hebben.
Dat Werenfridus (gestorven omstreeks 760), een der Angelsaksische gezellen van Willibrordus, het evangelie daar verkondigd zou hebben, wordt in de geschiedenis gemeld. Een deugdelijk en stellig bewijs voor de hoge oudheid der stad is voorhanden in de blaffert van de goederen der St. Maartenskerk te Utrecht, opgemaakt omstreeks het jaar 960, waar de koninklijke tiend te Medemblik staat opgetekend als haar behorende. En in 985 leest men alweer van haar, wanneer koning Otto III een gedeelte van de tol, de munt en de cijns te Medemblik, wegschenkt. Men moet tevreden zijn met deze nogal aaneensluitende berichten en kan niet verwachten veel bijzonderheden uit het verre verleden der stad aan te treffen. Zij zal zich gaandeweg ontwikkeld hebben en bezat in de 12e eeuw, wie weet hoeveel vroeger reeds, een kerk, welke tot de bisschoppelijke kamer behoorde en genoeg betekenis had om in 1118 door bisschop Godebald aan de broeders (bedoeld werden waarschijnlijk de kanunniken) van St. Maarten te worden geschonken.
Nu gaan er bijna tweehonderd jaren voorbij aleer men iets van belang verneemt, maar dan valt ook te wijzen op een feit, dat voor de stad van grote betekenis was. Op 25 maart 1289 namelijk, verleende Floris V aan Medemblik het stadrecht, d.i. in hoofdzaak, de regeling van rechtspraak en strafvordering en sloot dus in, de erkenning van het bestuur der stad als rechtscollege. Dit was de derde maal, dat een dergelijke gunst verleend werd. Zou daaruit zijn af te leiden, dat Medemblik destijds ook de derde in rang was onder de steden van (het tegenwoordig Noord) Holland? In 1245 had Willem II met stadrecht Haarlem begiftigd, in 1254 Alkmaar, en hetgeen Medemblik ontving was hetzelfde wat aan Haarlem-Alkmaar was toegekend. De bedeling van het recht werd gesteld in handen van schout en schepenen, die in het handvest een gemakkelijke handleiding vonden voor hetgeen aan hen werd opgedragen en overgelaten, want de toenmaals zeker meest voorkomende vergrijpen werden er in genoemd en de boeten er van geregeld. Van het bestuur ten civiele verneemt men voorlopig niets. Schout en schepenen voerden gewis ook het bewind en bestuur over alle stadsaangelegenheden. Tegen het einde der veertiende eeuw, op 7 oktober 1396, werd het getal der schepenen op zeven gesteld (misschien was het vroeger ook reeds zo groot) en werd de schout gemachtigd hen te kiezen en te beëedigen. Een goed jaar later kwamen er, krachtens handvest van Aelbrecht van Beieren van 23 februari 1398, poortmeesters en raadslieden bij, wier beperkt aantal, (jaarlijks twee oude en twee nieuwe, die der stede goed en renten opbeuren en regeren zouden) doet denken aan burgemeesters, doch de naam wordt niet genoemd. In de tijd van Jan van Beieren zijn naar het schijnt voor het eerst burgemeesters opgetreden.
De hertog gaf op 4 augustus 1422 aan zijn getrouwe stede van Medemblik een handvest, houdende, dat de schout jaarlijks uit veertig van de rijkste poorters zou kiezen zeven schepenen (een herhaling dus van hetgeen hem vroeger reeds was opgedragen); voorts de goede gemeente, uit hetzelfde veertigtal, twee burgemeesters, die geen schepenen mochten zijn; burgemeesters met schepenen, drie kerkmeesters en twee gasthuisvoogden; de dijkgraaf, een heemraad.
Na verloop van twee en een halve eeuw, werd de verkiezing van schepenen in zo verre gewijzigd, dat die, krachtens de bepaling der staten van Holland en West-Friesland van 23 februari 1667, niet meer zou geschieden door de officier (de schout) maar door burgemeesters.
Uit een vonnis van de Grote Raad te Mechelen van 23 november 1566 verneemt men, dat de leden van de vroedschap van Medemblik door burgemeesters werden verkozen. Een burgemeester, tevens vroedschap zoals blijkt, had zestien nieuwe vroedschappen, het getal waaruit het raadscollege bestond, weten te doen verkiezen, maar de zittenden waren daartegen in verzet gekomen, de Grote Raad deed de verkiezing door de burgemeester te niet en beval dat een commissaris uit zijn raad een nieuwe benoeming van zestien leden zou doen.
Uit den tijd der contracten van correspondentie zijn enige toekennende beschikkingen van de hogere macht bekend. Op 15 juli 1660 verklaarden de Staten van Noord-Holland en Westfriesland, dat vader en schoonzoon in Medemblik tegelijkertijd het vroedschapsambt mochten bekleden. Bij octrooi dier Staten van 22 maart 1710 werd het aantal vroedschappen van zestien ingekrompen op veertien, en hetzelfde bestuurslichaam bepaalde op 17 januari 1777, dat personen oud twintig of meer jaren, toelaatbaar zouden zijn als leden der vroedschap.
Het baljuwschap van Medemblik was het Oosterbaljuwschap van West-Friesland, dat gevormd werd door Drechterland en Houtwouder-Ambacht. Reeds in 1298 werd de baljuw vermeld, doch hij en al zijn opvolgers in waardigheid, waren grafelijke ambtenaren voor het platte land en oefenden niet het minste gezag uit in de stad. Wel werd er, onder de blote hemel, de vierschaar van den baljuw gespannen, wat Werf genoemd werd, zijnde een algemene bijeenkomst der mannen uit het gewest. De naam ging over op het terrein der vergaderingen, dat gelegen was aan de zuidzijde van de kerk, want men weet, dat in 1345 een erf, genaamd "Die Werfe", aan de graaf van Holland werd opgedragen, en de "joufvrouwe, maegden en weduwen', door Aelbrecht van Beieren anno 1395 in bescherming genomen, woonden toen op de werve aan de zuidzijde der kerk van Medemblik, wellicht door de graaf haar geschonken.
Toen de 15e eeuw begonnen was, waren de jaren van het baljuwschap geteld en liep dus ook de bediening van de baljuw ten einde. De aanleiding daartoe was deze, dat de rechtspraak der schepenbanken op het land veel te wensen overliet. Willem IV had grote zorg voor de verbetering er van en meende die te kunnen bereiken, door groepen landelijke gemeenten tot stad te verheffen. Dat betekende in de middeleeuwen eenvoudig de oprichting van een zelfstandige hoge vierschaar, afscheiding van het gemene landgericht, dat eigenlijk beheerst werd door de baljuw. Om zijn voornemen uit- en die grote maatregel in te voeren, begon de Graaf in 1413 met op te heffen het Oosterbaljuwschap van West-Friesland, d.i. het baljuwschap van Medemblik. Toen was er dus geen baljuw meer nodig, en het dijkgraafschap, vroeger door hem bediend, werd nu aan den kastelein van Medemblik opgedragen.
In 1414 werden Oostwoud, Opperdoes, Almersdorp en Wervershoof met Medemblik verenigd. Er werden gevormd zeven schoutambten met stadrecht en deze nieuwe steden kregen als stadsnaam, de naam van één der dorpen waaruit zij bestonden, n.l.: Westwoud (met Ooster- en Westerblokker), Hem (met Venhuysen), Spanbroek (met Obdam, Hensbroek en Opmeer), Hoogwoud (met Aartswoud), Abbekerk (met Twisk, Midwoud en Lammerschagen), Wognum ( met Oud- en Nieuwbuxwoude en Wadway), Sybekarspel (met Benningbroek).
Deze steden, in een akte van 1425 als de nieuwe steden der castelrijen van Medemblik vermeld, werden in tegenstelling van Medemblik, Enkhuizen en Hoorn, de kleine steden genoemd.

HET KASTEEL,
in deze inventaris herhaalde malen aangeduid, is een der merkwaardigheden van Medemblik, en het kan dus niet overbodig geacht worden, er hier iets van te zeggen.
Het moet vaststaan, dat koning Radbout (gestorven in 719) bij deze stad een burcht heeft bezeten, welke zich bevond ter zelfder plaatse, waar later het nu nog bestaande kasteel gebouwd is. Op zwakker gronden wordt wel eens vol gehouden, dat reeds één van Radbouts voorvaderen reeds omstreeks het jaar 300 n. Chr. hier een stenen huis of stins had. Dat de herinnering aan den koning nooit is te scheiden geweest van zijn burcht, blijkt wel daaruit, dat het kasteel sedert eeuwen, en nog heden, door de burgers van Medemblik "Radbout" genoemd wordt. Het was in het jaar 1008 zo vervallen, dat jonker Roelandus het toen geheel herbouwde. Na hem vertoefden de Hollandsche graven er nu en dan enige tijd, en toen Floris V het nodig vond de West-Friezen wat in toom - en de toegang te water naar Drechterland wat open te houden, maakte hij omstreeks 1289 van de burcht een sterk slot.
Melis Stoke wist dat te verhalen (4e Boek vers 524-541, 546-549).

Den Grave dochte goet doe wesen,
Dat hi maken dede nach desen
Te Medemele een casteel
Daer hi mede al gheheel
Al West Vrieslants sider dwane
.....................................
.....................................
Ende lagher also menighen dach,
Dat de borch was volmaect,
Ende vast ende welgheraect,
Ende seer scone ende starke.

De eerste slotvoogd, eigenlijk kastelein, was Hugo van Assendelft, die sneuvelde in 1296. Onder zijn opvolger Floris heer Wouterszoon van Egmond (overleden in 1324) werd het kasteel door de West-Friezen ingesloten, die echter teruggeslagen en genoodzaakt werden het beleg op te breken. De graaf stelde in 1319 en 1332 bewakers en verdedigers van zijn burcht aan en in 1325 een vaste kapelaan, aan wie hij toelegde de kosten en 's jaars drie pond Hollandsch met een paar kleren.
Tijdens het kaas- en broodspel, in 1492, waren de muren van het reeds grijze slot getuigen van een treffende gebeurtenis: 135 oproerlingen, waaronder 10 poorters, van Medemblik, moesten wegens deelneming aan al de gruwelen der gepleegde landloperij en stroperij, als misdadigers die de dood hadden verdiend, met ontbloot hoofd, barrevoets, zonder enig ander gewaad dan een hemd en in de hand een wit stokje dragende, de algemene landvoogd, hertog Aelbrecht van Saksen, genade vragen.
Een verschrikkelijke aanval had het kasteel te verduren op 26 juni 1517 van de zwarte bende, die onder de zeeschuimer Lange Pier, uit Friesland naar Medemblik was overgestoken. Een gedeelte der poorters week op de burcht, welke zich onder slotvoogd Jan of Joost van Buuren dapper verdedigde, en deze had het geluk de vijand af te slaan en te zien wegtrekken. Maar de verbitterde bende koelde haar wraak op de stad, welke zij in brand stak en geheel in de vlammen deed ondergaan.
In het jaar 1572 ging het kasteel aan de Staatsen over en wat later koos ook de Spaansgezinde slotvoogd jonker Cornelis van Rijswijck de zijde van de prins van Oranje. Het kasteel had tot die tijd voortdurend aan de grafelijkheid behoord. Wel was het, omstreeks 1499, verpand aan hertog Aelbrecht van Saksen, doch in 1515 weer gelost, kwam het aan de grafelijkheid terug.
Diederick van Sonoy, stadhouder van Holland, werd op 16 oktober 1586 opvolger van jonker Cornelis van Rijswijck en slotvoogd van het kasteel. In zijn tijd werd de oude burcht, welke zo menigmaal van oorlogskreten had weergalmd eenmaal in een feestzaal herschapen. Het was, toen in 1587 de graaf van Leicester er enige dagen lang deftig onthaald werd. Sonoy echter had menigmaal in zijn hoedanigheid van slotvoogd, twisten met prins Maurits en met de Staten, die ook al aanleiding waren, dat hij in 1593 zijn ontslag nam uit Staatse dienst.
Onder Sonoy werd het kasteel afgeschreven uit de sterkten van het land. Men begreep, dat het als verdedigingspunt niet meer nodig was en dus besloten de Staten van Holland op 5 december 1578, het te ontmantelen. Deze ontmanteling moet uitsluitend de naar de stad gekeerde zijde betroffen - en de tot woning bestemde gedeelten niet bedoeld hebben.
Want Sonoy zal er tot 1593 gewoond hebben en ná hem is er vermoedelijk gehuisvest geweest zijn opvolger jonker Hartoch van Rijswijk (de zoon van Cornelis van R.) tot deze in 1606 vertrok en ten gevolge van dien, de slotvoogdij werd opgeheven. Van hem verhaalden de burgemeesters in 1606: "dat hij van een quaet comportement was; dat hij (het kasteel) als casteleyn bewoonende, ende groote gemeenschap houdende met bittere papisten, sij (des tijds) meenden, dat (hij wel) heymelick eenige van slulcke en andere gesellen, daer op houden ende verbergen soude mogen, die dan des vijants voornemen verwitticht, ten aencomste desselffs, den poort overvallen, inhouden ende vijant alsoe voorts in de stadt helpen souden mogen, tot grontlijcken verderff van alle d'inwoonders, ende egeene cleyne swaricheyt van 't quartier aldaer". Dit werd geschreven zeer kort nadat de Spaansgezinden in 1605/1606 enige kleine grenssteden (Lingen, Lochem, Grol) genomen hadden en toen men vreesde, dat zij over de Zuiderzee naar Holland zouden komen. Het schijnt dat de ontmanteling met allerlei baldadigheid en verwaarlozing gepaard ging en dat de slotvoogden Sonoy en van Rijswijck - zelf daarvoor verantwoordelijk mochten gesteld worden. Want in een verzoekschrift aan 's lands regering waarop in 1608 werd beschikt, beklaagden burgemeesters er zich bitter over, dat ten tijde van Sonoy, de burgerij was "uitgesart geworden, om tumultuoselijck te samen lopende eenige toorens en middelmuyren van (het kasteel) responderende opte stadt, omver te halen, zoodat het het slot sedert niet anders was, dan een open huizinge zonder eenige sterkte". Er wordt verder gezegd "dat het gebouw bijna twee jaren lang leeg en onbewoond staat. Dat in dien tijd, zoo door onweder als bij geboufte, groote schade daer aen gedaen is, in glasen vensters, deuren , aen den dack ende andersints, ende meerder een oude ruyne dan een bequame woninge gelijck is , jae geschapen geheellijcken te vervallen.
Immers sal sonder groote costen nyet weder bequaem gemaect connen werden, omme eerlijck te bewoonen, nyet tegenstaende binnen drie jaren omtrent acht hondert guldens, op eene tijt teffens, daer aen te costen geleyt sijn geweest. Ende consideren (burgemeesters) indient vergaet, dattet jammer soude sijn alsoo t'een antiquiteyt ofte oudt huys is".
Dit alles in aanmerking brengende, verzochten burgemeesters, dat het kasteel aan de stad Medemblik zou afgestaan worden, waarbij ook gevoegd het recht van de Waag, wier inkomsten dan konden strekken om het gebouw wat te onderhouden. Was de stad eenmaal eigenares van het kasteel, dan zou zij het doen inrichten tot een doelhuis voor de schutterij, waar de schutters en de aankomende jeugd (om van het gebruik der wapenen niet vervreemden) zich met het roer konden oefenen en zo doende van schadelijk en min eerlijk bedrijf afgelokt worden. Het verzoek werd op 1 mei 1608 ingewilligd, en burgemeesters richtten het kasteel in tot schutters-doelen. Van 1661-1734 deed de Ridderzaal van Floris V dienst als kerk voor de Hervormden, na die tijd tot in de 19e eeuw was zij bestemd voor de krijgsraad en voor samenkomsten van officieren. Sedert 1823 werden er nutsvergaderingen gehouden, muziekuitvoeringen en gymnastiekoefeningen.
De toestand, waarin het kasteel omstreeks het midden en vooral tegen het einde der 19e eeuw geraakt was, mocht bedroevend genoemd worden. Het bleek duidelijk, dat een betamelijk onderhoud van de vrij uitgestrekten burcht op den duur het financieel vermogen der gemeente Medemblik te boven ging; en ook, dat de latere bestuurders aldaar, het gevoelen van de burgemeesters van 1608 "dattet jammer soude sijn indient (kasteel) verging alsoo t'een antiquiteyt ofte oudt huys is" niet meer deelden. Hoe men met de oude vaderlandse monumenten in de vorige eeuw omsprong, kan men ook te Medemblik vernemen.
In 1846 was in Nederland de aardappelteelt mislukt en stegen de voedingsmiddelen dientengevolge in prijs. Om nu de smalle gemeente te hulp te komen, besloot de stedelijke Raad van Medemblik, een paar torens van het kasteel voor afbraak te verkopen en uit de opbrengst een bedeling aan behoeftigen te houden. Dit menslievend voornemen bleef echter onuitgevoerd, want het besluit werd door de bevoegde macht vernietigd. Twee of drie jaren later, was er gebrek aan puin voor de verzwaring der zeedijken van het Heemraadschap der Vier Noorder Koggen. Het oog viel op de torens van het kasteel, en ditmaal werden met alle vereiste autorisatiën, onder leiding van de stadsarchitect A.F. van Wijngaarden, twee dier torens omvergehaald, en tot en met de onderste grondslagen uitgesloopt, "want het was om het puin te doen". Sedert liggen ze hier of daar in zee. Er is echter, nu ruim 25 jaren geleden verbetering gekomen. De regering heeft zich over het kasteel van Medemblik ontfermd en het opgeheven uit den ellendige toestand waarin het was geraakt. De eerste stap daartoe, was het overdragen in eigendom aan het Rijk van het gebouw door het gemeentebestuur van Medemblik, hetgeen geschiedde op 12 juni 1889. Vervolgens is het kasteel in de jaren 1890/7 door de Staat hersteld en in orde gebracht, op die wijze, dat men zich zonder veel moeite kan voorstellen, hoe het er in de goede oude tijd ongeveer heeft uitgezien. Het heeft een deugdelijke bestemming want het kantongerecht is er in geplaatst, en het behoud is thans, naar men hopen mag, weer voor zeer vele jaren verzekerd.
ST. BONIFACIUS-KERK, waarover in deze inventaris meermalen wordt gesproken, was, naar men gemeld vindt, in de middeleeuwen een der voornaamste en rijkst begiftigde der kerken van West-Friesland. In het jaar 1118 werd zij door Godebald, de vier en twintigste bisschop van Utrecht, geschonken aan de kanunniken van St. Maarten in zijn stad. Willem IV gaf haar in 1405 de beweiding van de zeedijk van Wervershoof tot Lammerschagen en hij bezat ook de begeving van kosterij, school, klerk-ambacht en bode-ambacht van Medemblik, gelijk uit zijn brief van 16 oktober 1415 blijkt. In 1405 is de kerk herbouwd, had men ten minste het plan er toe, of is er mee begonnen. In 1522 ontving de kerk van de regering der stad Haarlem een glasraam ten geschenke, waarover in de Haarlemse thesauriersrekening van dat jaar het volgende te lezen staat: "Betaald Willem Dircxz. Tybaut f500,- van een nyen glas, 't welck de Burgemeesteren van der stede wege heim besteld hebben te maicken ende dat hij gemaict, geset ende gelevert heeft inde Kercke tot Medemblyck, te weten van neghen panden hoghe ende drie panden breedte, maickende zeven en twintig panden, behalve tharnasch; dairvan de achtien panden in de middel gescreven werck sijn, mit beelden, een stede, een schip, ende geschriften, ende de neghen panden mit ruytwerck ende schone lijsten, ende tharnasch, in de middel de wapene van Hairlem, ende d'andere parskens cijfferletteren vanden jaere dattet voirs: glas geven was. Welck glas bij advys ende goeddunken van den Gerechte en Vroescap, van der stede wege inde voirs: kercke gegeven is, omdat men te Medemblyck veel Hairlems bier drinkt." Maar de kerk brandde jammerlijk af in 1555 en toen de tegenwoordige in haar plaats was gekomen, schonk de regering om gunst en vriendschap een nieuw glas, waarvan opgeteekend wordt gevonden:
"1557. Betaald Willem Willemsz. Tybaut, glaesmacker, voir een schoon, heerlijck glas, dat hij inde verbrande ende nyeuw gemaicte kercke van Medemblick, binnen de maent van Augusto gelevert ende geset heeft tot eere deser stede, ende omme te capteeren benevolentie, gonst ende vruntscap vanden goeden luyden, daermede deser stede poorteren dagelijcxe te handelen hebben, geschonken bijden Burgemeesteren ten advyse van de Vroescap f70,-."In 1670 ontving de kerk nogmaals een glas van de Haarlemsche regering. Het was het werk van Krijn Gerritsz. Cuilenburch en kostte f 150,-. Er zijn nu nog in de Medemblikker kerk vijf geschilderde glazen, nl. van Monnikendam, 1670; van de Diakenen 1670 (het penningske der Weduwe); van het Rijnschippersgild, 1671 (gezicht op de stad); van Burgemeesters en Kerkmeesters 1671; en van de Magistraat van Medemblik (Salomons eerste recht).

De archiefstukken, welke van Medemblik zijn overgebleven, worden in de volgende bladzijden beschreven en vormen een merkwaardige en tamelijk volledige verzameling van bouwstoffen voor de geschiedenis der stad. Zij is nog al tamelijk ruim met privilegien en handvesten bedacht, keurboeken zijn er niet, althans niet uit den oudere tijd. Verder is van alles voorhanden, wat in enige betrekking staat tot het bestuur en de huishouding van een stad en in voege gelijk men dat in het gemeen overal aantreft.
De afdeling "Briefwisseling van het Stedelijk Bestuur" is merkwaardig, voornamelijk zijn het de brieven van Johan de Witt aan zijn vriend Nicolaes van Stellingwerff, burgemeester van Medemblik; en de verdere schrifturen van de voorname personen uit de opstand tegen Spanje, van de prinsen van Oranje en van de mannen van gezag en aanzien in Staat en stad, zijn alle van genoeg gewicht om er kennis van te nemen.

C.J. Gonnet.

(archivaris van de provincie Noord-Holland, 1915)
2. Geschiedenis van de archiefvorming
3. Verantwoording van de inventarisatie
4. Geraadpleegde bronnen
5. Geraadpleegde literatuur
6. Lijst van functionarissen
Inventaris

Kenmerken

Datering:
1416-1813
Datering:
1416-1813
Plaats:
Medemblik
Soort archief:
Overheid
Omvang:
102630 mm
Openbaar:
Ja
Auteur:
C.J. Gonnet (1915)
 
 
 
chat loading...