U doorzoekt hier de complete collectie van het Westfries Archief.
Klik op de info-knop boven de zoekbalk voor tips bij het zoeken.
Voor bouw- en hinderwetvergunningen hebben we een speciale zoekpagina.
Wilt u de originele stukken raadplegen die u heeft gevonden? Vraag het stuk dan aan via de knop Aanvragen en kom langs tijdens onze openingstijden. Meer uitleg over het aanvragen van stukken vindt u hier.
Zoeken in alles (inclusief archieven)
1685_3403 ONA 3403. Oostwoud, akten notaris Pieter Jansz Warius, 1695-1709.
Attestatie, 2-4-1702
Notaris:
Pieter Jansz Warius
Plaats notaris:
Oostwoud
Soort akte:
Attestatie
Persoon in notariële akte:
Annotatie1:
Betreft gedrag van ontslagen dienstmeid te Midwoud.
Op verzoek van een inwoner van Midwoud attesteren eerst 2 vrouwen uit Midwoud en daarna nog een man en een vrouw uit Midwoud.
Op verzoek van een inwoner van Midwoud attesteren eerst 2 vrouwen uit Midwoud en daarna nog een man en een vrouw uit Midwoud.
Annotatie2:
De 1e deposante verklaart bij de requirant in huis te zijn gekomen als ‘kraambewaarster’ (kraamhulp), zodra diens vrouw was bevallen, en de 2e deposante, dat zij 2 dagen daarna daar in huis is gekomen als ‘suyghster’ (= zoogster, min). Beiden zijn daar voortdurend dag en nacht gebleven, de 1e comparante, de kraambewaaster, tot 2 dagen voordat de dienstmeid aldaar werd ontslagen, en de 2e comparante, de min, tot op de dag van heden.
Gezamenlijk verklaren zij verder, dat zij ‘soo lange als sij deposanten daar o[ver] ’t huys zijn geweest, noyt hebben gesien, dat de v[oor]s[chreven] dienstmaaght, noch van den requirant, ofte eenige van de huysgenoten qualijk is bejegent, maar altijt sodanigh behandelt ende getracteert is, als sij oordeelen dat een dienstmaaght behoort getracteert te werden, en sij deposanten selfs wenschen altijt behandelt te werden. Maar integendeel hebben sij depos[anten] menighmaal gehoort en gesien, dat de v[oor]s[chreven] dienstmaaght een quaat hooft hadde, en toonde haar seer misnoeght te zijn, alhoewel haar niet de minste reden daartoe is gegeven; hebben ook diverse malen bevonden, dat sij dienstmaaght haar werk niet heeft gedaan soo het behoort’.
Gezamenlijk verklaren zij verder, dat zij ‘soo lange als sij deposanten daar o[ver] ’t huys zijn geweest, noyt hebben gesien, dat de v[oor]s[chreven] dienstmaaght, noch van den requirant, ofte eenige van de huysgenoten qualijk is bejegent, maar altijt sodanigh behandelt ende getracteert is, als sij oordeelen dat een dienstmaaght behoort getracteert te werden, en sij deposanten selfs wenschen altijt behandelt te werden. Maar integendeel hebben sij depos[anten] menighmaal gehoort en gesien, dat de v[oor]s[chreven] dienstmaaght een quaat hooft hadde, en toonde haar seer misnoeght te zijn, alhoewel haar niet de minste reden daartoe is gegeven; hebben ook diverse malen bevonden, dat sij dienstmaaght haar werk niet heeft gedaan soo het behoort’.
Annotatie3:
De 2e deposante voegt daar nog aan toe, dat ‘sij gehoort heeft, dat de v[oor]s[chreven] dienstmaaght tegen den requirant seyd: “Ik kan mijn werk wel doen, maar ik en wil ’t niet doen”. Ook dat ‘et gebeurt is, dat de v[oor]s[chreven] dienstmaaght, met singen besigh wesende, den requirant haar v[er]socht van singen op te houden, opdat sijn vrou wat mocht slapen, dewijle sij de gantsche nacht niet gerust had. Echter de dienstmaaght, niettegenstaande haar sulx tot drie v[er]scheyden malen v[er]socht is, het niet heeft willen laten, maar daarmede is voortgevaren’.
Verder verklaart de 2e deposante, dat ‘de dienstmaaght tegen haar deposante heeft geseyd, dat eer sij deposanten tot des req[uirant]s huys quamen, sij het aldaar soo wel hadde gehad als sij ’t wenste, en noyt geen v[er]scheelende woort met den req[uiran]t ofte yemant gehad heeft’.
Vervolgens attesteren nu de 3e en 4e deposanten, dat deze dienstmeid ‘op v[er]leden bededaghs ’s avonts’ bij de 4e deposante aan huis is gekomen, waar ook de 3e deposant en verscheidene andere jongelui aanwezig waren, en dat zij deze dienstmeid aldaar hadden horen zeggen, dat ‘sij nu v[er]trecken most van den requirant, en dat den requirant haar hadde geslagen’.
Verder verklaart de 2e deposante, dat ‘de dienstmaaght tegen haar deposante heeft geseyd, dat eer sij deposanten tot des req[uirant]s huys quamen, sij het aldaar soo wel hadde gehad als sij ’t wenste, en noyt geen v[er]scheelende woort met den req[uiran]t ofte yemant gehad heeft’.
Vervolgens attesteren nu de 3e en 4e deposanten, dat deze dienstmeid ‘op v[er]leden bededaghs ’s avonts’ bij de 4e deposante aan huis is gekomen, waar ook de 3e deposant en verscheidene andere jongelui aanwezig waren, en dat zij deze dienstmeid aldaar hadden horen zeggen, dat ‘sij nu v[er]trecken most van den requirant, en dat den requirant haar hadde geslagen’.
Toegangsnummer:
1685 Notarissen in West-Friesland tot 1843, 1552-1843
Inventarisnummer:
Aktenummer:
43
Status:
De voor- en achternamen in de index van deze akte zijn gestandaardiseerd
laatste wijziging 10-10-2022
1 gedigitaliseerd
totaal 2 bestanden