Zie ook: 1660/007; 1966/134, 139, 143, 149; 1967/024, 025, 030, 032, 044, 045.
Een inwoner van Hoogkarspel (oud-burgemeester!) verklaart op verzoek van een oud-grootschipper te Hoorn, dat de regenten van Hoogkarspel wel degelijk geweten hebben van een lening van ƒ 1400.- bij de requirant in deze door een inmiddels overleden oud-vredemaker van Hoogkarspel, om het dijkgeld te kunnen betalen. Hiertoe was besloten op een vergadering van de regenten in de kerk van Hoog-karspel, omdat verondersteld werd dat het landschot niet zo snel gegaard kon worden als nodig was voor de betaling. De toenmalige burgemeester kwam met het idee het bedrag aan de requirant in deze te vragen. Enige tijd daarna bleek de huidige burgemeester 'perplex ende verwondert', toen het bedrag niet bleek te zijn afgelost door de oud-vredemaker.

Zie ook: 1966/147.
Op verzoek van de officier van de stede Grootebroek verklaart een chirurgijn te Hoogkarspel, dat de waard van Bantam zich bij hem in het voorkamertje van de herberg heeft beklaagd over een hem aangedaan 'affront' door een andere man uit Hoogkarspel (een smid!), die blijkbaar ook in de herberg aanwezig was: 'Ick kan het van Maarten Smitt niet verdragen. Hij sal uyt het huys, off ick sal der uyt! Dirckje stoppest Maarten op.'

(Denkt de waard dat zijn vrouw deze man opstookt?)
De waard wilde dat de chirurgijn met hem meekwam, maar deze weigerde, zeggend: 'Ick heb met U E[dele] questie niet te doen.' Daarop trok de waard zijn 'rock' uit, haalde een steekwapen tevoorschijn (een mes, degen, ponjaard of rapier; de deposant weet niet precies wat het was) en ging naar achteren.

Zie ook: 1966/146.
Twee Enkhuizers verklaren op verzoek van de officier der stede Grootebroek, dat de waard van Bantam op 09-10-1684 met een 'pintje in de slincker- ende een bloot mes in de rechterhant, en in een bloot hemtrock' op een bij de deposanten in de herberg zittende smid is afgekomen, zeggende: 'Nu sal dij off mij de duyvel halen, sou stou mij hier altijt affrontere, soo staa nu voor een eerelijck keerel.' Hierop is de waardin tussenbeide gekomen, en heeft samen met de meid de smid uit het huis geloodst, terwijl de deposanten de waard vasthielden, zodat deze 'niet tot sijn gewenst ende godloos voornemen koste geraken'.

Dit alles wordt bevestigd door de notaris in deze, die hierbij aanwezig is geweest.