Zie ook: 0222/022, 025; 0223/012.
Betreft verwaarloosbaarheid van een zekere sloot.

Op verzoek van ene Pieter Jacobsz (zie: Jakobs, Pieter) op het Keern attesteren Volckert Jansz (zie: Jans, Volkert), oud omtrent 63 jaar, en Ariaen Jorisz (zie: Jorisz, Adriaan), oud omtrent 41 jaar, die vredemakers te Berkhout zijn geweest in het jaar 1660, ‘hoe waer is 't gunt volcht, ende dat ontrent de maent september niet met den perfecten dach onthouden te hebben, alsdat in den jare 1660 heeft Aeff Pouwels’ (zie: Paulus, Aaf) ‘door hare kinderen ofte gemachtichden van harentwegen v[er]socht aen de voorsz[eyde] vredemaeckers van Berckhout, dat sij souden gelieven te comen ende visenteren ofte inspectie occulajer te nemen van de sloot gelegen tusschen twee stuckes lant toebehoorende eenen P[iete]r Jacobsz op Keeren, welcke landen aen malcanderen waren gedamt, op welcke v[er]soeck wij vredemaeckers sijn geweest ter plaetse contentejeux ende daervan genomen inspectie occulajr, hebben bevonden dat de genoemde sloot geen sloot en scheen te wesen, maer meerder na een dal ofte lachte gelijck, ja dat men daer droochvoets over conden stappen tot de meeste plaetsen, hebben na ons kennisse niet anders connen v[er]staein, alsoo wij bemerckten datter niemant eenige schade, hinder ofte nadeel door de gemelde sloot conde hebben, alsoo daer bequame vaerten beoosten ende bewesten sijn leggende, dat hij alsoo wel soude mogen blijven gelijck als de respective landen aen malcanderen waren gedamt.
Alle 't geene voorsz[eyt] staat v[er]claerde sij getuygen de oprechte waerheyt te sijn, presenteerende 't selve bij solemneelen eede te bevestigen desnoots daertoe v[er]socht sijnde.

Aldus gedaen ende gepasseert ten huyse mijns not[ari]s ter presentie van Cornelis Jorisz Matroos ende Jan Claesz, getugen [sic] van geloove tot Berckhout, die de minute deses neffens mij not[ari]s in mijn notariael prootecol hebben geteeckent ten dage ende jare als boven.’
(Zie: Matroos, Kornelis Jorisz, en: Klaasz, Jan.)

Zie ook: 0222/022, 024; 0223/012.
Betreft het geringe belang van een bepaalde sloot qua gebruik.

Op verzoek van ene Pieter Jacobsz (zie: Jakobs, Pieter) op het Keern attesteren Cornelis Jorisz Stort (zie: Stort, Kornelis Jorisz), oud omtrent 54 jaar, Dirck Jansz (zie: Jans, Dirk), oud omtrent 35 jaar en Tames Maertsz (zie: Maartens, Tamis), oud omtrent 40 jaar, allen wonende op de Zuidermeer in de banne van Berkhout, ‘geburen aldaer ontrent bij de sloot hieronder ges[eyt]’.
‘Eerstelijck v[er]claren Cornelis Jorisz ende Dirrick Jansz, dat haerluyden wel bekent is dat P[iete]r Jacobsz den requyrant in desen tegenwoordich toecomt twee stuckjes lant gelegen op de Suydermeer in de banne Berckhout, 't eene genaemt het Halich ende het ander genaemt het Morgen, welcke sloot tusschen beyden een dam is ingeslaen om sijn beesten van het een op het ander te laten, welcke dam daer wederom is uygehaelt [sic], welcke sloot sij deposanten voorders v[er]claeren geen kennisse ofte wetenschap dat het oyt een keursloot, notsloot ofte watering voor andere luyden is geweest als voor den eygenaer selfs, soo lange haer getuyge weeten ofte hare memorie gedencken mach.

Vorders v[er]claert Tames Maertsz dat hem getuyge wel bekent is, dat de bovengenoemde sloot geen keursloot, notsloot ofte watering is geweest voor ander luyden anders als voor den eygenaer selfs, soo lange hij getuyge weet ofte de memorie gedencken mach. Voorders dat hij deposant bruycker van het eene stuck is geweest, dat hij sijn beesten ternauwernoot van malcanderen conde houden van het ander stuck ende dat door de droochte van de voorsz[eyde] sloot. Wijders v[er]claert hij deposant hij deposant, dat hij in den v[er]leden jare 1660 ontrent de maent september droochvoets over de voornoemde sloot v[er]scheyden reysen is gegaen.
Alle 't geene voorsz[eyt] staet v[er]claerde sij getuygen de oprechte waerheyt te te sijn [sic], presenteerende 't selve bij solemneelen eede te bevestigen, desnoots daertoe v[er]socht sijnde.
Aldus gedaen ende gepasseert ten huyse mijns not[ari]s ter presentie van Cornelis Jorisz Matroos ende Jan Claesz, getuygen tot Berckhout van geloove die de minute deses neffens mij not[ari]s in mijn notariael prootecol hebben geteeckent ten dage ende jare als boven.’
(Zie ook: Matroos, Kornelis Jorisz, en: Klaasz, Jan.)