Wèl een notariële akte.
Betreft donatie van een stuk land in de Lagehoek onder Opmeer, waarschijnlijk i.v.m. het recht van naasting.

Op verzoek van ‘Zymon Baartsz Steenhuys’ te Nieuwe Niedorp (zie: Steenhuis, Simon Berts) attesteren ‘Suus Pietersz Opperdoes, Jan Zijbrantsz Herken’ (zie: Opperdoes, Suus Pieters, en: Herken, Jan Sijbrands) en Maartje Dirks, ‘bejaarde dogter’, alle wonende te Twisk.
‘Eerstelijk Zuus Opperdoes, dat hij op last en ordre van Trijn Jans, zijner huysvrouwe moeye, om niet heeft weggegeven en getransporteert aan Pieter Jansz Vlaming, woonagtig aan de Opmeerder Pade, een stuk lant groot ruym drie mergens, leggende in de Lagehoekspolder binnen den bedrijve van Opmeer, blijkende bij de aangevinge daarvan ter secretarie van Opmeer gedaan op den 20e april lestleden.
Dat zulks niet geschiedt is uyt eenige consideratie van mildadigheyt, nogte om denzelven Pieter Vlaming eenige gunste of weldaat te bewijzen, maar alleen omdat de gemelde zijne moeye ’t zelve lant niet begeerde langer in eygendom te houden, oordeelende dat het haar van geenen dienst meer ware, dat hij deposant overzulks ’t opgenoemde lant, volgens den last van dezelve zijne moeye, zoo gereet aan eenen anderen om niet zoude heben weggegeven als aan Pieter Vlaming, indien hem daartoe de gelegentheyt ware voorgekomen.
Jan Zijbrantsz Herken en Maartje Dirks verklaarden zeer wel te weten, dat de voorgenoemde Trijn Jans en de requirant Steenhuys agterskinderen zijn, en dienvolgens malkander in bloetvrintschap bestaan in den zesten graad. Hetwelke Jan Herken zeyde dat zijn vader en andere hem meermaals als eene bekende zake hadden verhaalt, ende Maartje Dirks, dat zij – hebbende vier jaren als dienstmaagt bij de moeder van Trijn Jans gewoont – zulks dikwils daar ten huyze heeft hooren verhaalen.’
P.S.: De 2 genoemde ‘agterskinderen’, bloedverwanten in de 6e graad, zijn dus achterneef en achternicht van elkaar, d.w.z. kinderen van ouders die elkaars neef of nicht (zusterling) zijn.