Betreft wijze van afbetaling van een huis en erf genaamd de Stadsherberg in het Westeinde van Enkhuizen, dat was gekocht door een Enkhuizer. Volgens de kustingbrief dd. 02-11-1717 zou de koper ƒ 200.- contant betalen, en de rest in 2 termijnen, namelijk ƒ 840.- in mei 1718 en ƒ 1040.- in mei 1719, plus 3 0/0 interest over de laatste termijn. Nu de vervaldag van de 1e termijn nadert, blijkt de koper moeite te hebben deze te betalen, zodat wordt overeengekomen dat hij daarvoor aan de verkoper - wonende in het Westeinde van Enkhuizen - de nog te ontvangen opbrengst cedeert van onlangs door hem op een veiling te Hoog-karspel verkochte onroerende goederen, vergezeld van het ongeveer ƒ 134.- bedra-gende bedrag aan verpondingen, dijk- en molengelden die de kopers daarover ver-schuldigd zijn te betalen. Tevens machtigt hij de verkoper dit geld eventeel zelf te innen.
Deze geveilde goederen bestaan uit een huis en erf te Hoogkarspel (voor ƒ 250. ), een stuk zaadland van 130 roeden (voor 130 x 28 stuivers = ƒ 182.-), de 'Swerte Werf' (Zwarte Werf) bij het huis van 150 roeden (voor 150 x 38 stuivers = ƒ 208.16 st.) en een stuk land van 90 roeden (voor 90 x 7 stuivers = ƒ 31.10 st.). Als er méér geïnd mocht worden dan de benodigde ƒ 840.-, dan zal dit meerdere bedrag zijn voor de koper van de Stadsherberg, of zal dit worden afgetrokken van de schuld over de laatste termijn. In het geval dat sommige kopers in 2 termijnen zullen wensen te betalen, en het te innen bedrag dus lager dan ƒ 840.- zal uitvallen, zal de koper van de Stadsherberg 3 0/0 rente betalen aan de verkoper over het ontbrekende bedrag.