Zie ook: 0366/025, 094, 108, 126, 127, 129, 145, 147, 148, 149, 150, 161, 162.
Op verzoek van de advocaat van een vrouw te Wognum ('Woggenom') verklaart een oud-schepen te Oosterblokker, dat op Nieuwjaarsdag (01-01-1631) bij hem thuis een inmiddels overleden dorpsgenote is gekomen, met onder andere de mededeling dat hij de ƒ 200.- aan 'custingpenningen' (hypotheekaflossing) die hij haar schuldig was, aan de Wognumse vrouw moest uitbetalen, aangezien zij die aan haar schonk, kennelijk om te voorkomen dat de kinderen van een bepaalde man zich dit geld zouden toe-eigenen. Zij zou daarbij namelijk hebben gezegd: 'Hoe sullen de crengen [...] baren als sij dit hooren'. Hiermee doelde zij op deze kinderen. 'Baren' wordt hier gebruikt in de oude woordspelige betekenis van 'tieren'. (Zie: Woordenboek der Nederlandsche Taal.)