Zie ook: 3872/012.
Beschuldiging van smaad en dreigen met geweld door een inwoner van Hauwert jegens de chirurgijn aldaar.

Op verzoek van de chirurgijn attesteren 2 timmerlieden en 2 vrouwen uit Hauwert.
Allereerst getuigen de 2 timmerlieden, dat op de dag hiervoor (11-05-1634) op het erf van de chirurgijn, alwaar de 2 deposanten bezig waren met timmeren, de bovengenoemde man is gekomen, ‘dewelcke onder andere eenighe redenen van de voorn[oemde] requirant begoste te maken’, waarna deze erbij is gekomen, waarop gevolgd is, dat de man ‘seer v[er]achtelijck, ende met veel lasterlijcke en injuerieuse woorden hem requirant heeft toegesproocken, streckende tot grooten nadeel ende crenckinge in sijn requirants eere, goede naem ende fame’, en dat zonder dat de requirant de man ‘eenige de minste oorsaecke daertoe heeft gegeven’, maar zich integendeel ‘minnel[ijck] ende in aller modesticheyt’ gedroeg. De man, die ‘noch seer gram ende onstelt’ was, ‘seyde tegens hem requirant dat in plaetse van eenen gulden die hij aen sijn patiënten v[er]diende, wel thien daervooren nam’ (sic).
De 2 timmerlieden hadden ook gehoord, dat de man de requirant ‘terghde ende dreychde met deselve te slaen, ofte anders hoe hij welde’. De requirant was toen in zijn huis gegaan, en de deposanten zouden hebben gezien dat de man hem ‘van achteren na tradt, ende gebotset heeft’, en dreigde ‘met hem uyt te houwen ende slaen’.
De 2 vrouwen verklaren tenslotte, dat de man een bijl in zijn hand zou hebben gehad, en bevestigen dat de man de chirurgijn is gevolgd toen deze in zijn huis ging.