Zie ook: 0130/030, 033, 034, 046.
Betreft al dan niet in dienst hebben van 2 kinderen als knecht en dienstmeid.

‘Jan Jansz Schelvis, Jan Heynsz de Jong en Pieter Pietersz Vlaar’ (zie: Schelvis, of ook: Opmeer!, Jan Jans, en: Jong, de, Jan Heins, en: Vlaar, Pieter Pieters), ‘alle hoogbejaarde perzoonen wonende aan het westeynde van Twisk, verklaren ten versoeke van Teunis Gerritsz, mede van Twisk’ (zie: Gerrits, Teunis), ‘zeer wel te kennen des requirants zwager Dirk Jansz Boon’ (zie: Boon, Dirk Jans), ‘insgelijks aldaar woonagtig. Dat dezelve is een perzoon van geen groote middelen, hebbende seven kinderen, moetende met zijne handen en boerewerk de kost winnen. Dat desselfs huysvrouwe is de eenige suster en bij versterf de universele erfgenaam van des requirants huysvrouwe.
Vervolgens seer wel te weten, dat de requirant (gene kinderen hebbende) uyt broederlijke liefde en genegentheyt, om zijnen zwager eenigsins te ontlasten, eenen zone en dogter van denzelven heeft t’huysgehaalt, zonder dat zij attestanten oyt of oyt hebben gehoort, dat hij dezelve zoude hebben aangenomen om als meyt en knegt effectivelijk zijn werk te doen, veel min datter eenige overkomst [sic] van kost of loon wegens dienst, tusschen hunluyden zoude zijn.
Laatstelijk, dat de opgenoemde twee kinderen ten huyze van den requirant geensins al het werk doen, daartoe ook de dogter om hare jonkheyt op verre na niet in staat zoude wezen, maar dat ze door den requirant en zijne huysvrouw gehouden werden als eygen kinderen bij hunne ouders.
Voor reden van wetenschap seggen de deposanten te wezen geburen van den requirant en sijn zwager, dezelve dikwils in hunne huysen te bezoeken, en aldaar ’t voorschrevene meermalen gehoort en gesien te hebben. Presenterende dit geposeerde althans desversogt nader te sterken.
Opregt, en ter goeder trouwe.’
N.B.: Dit heeft te maken met de heffing van het herengeld, dat geheven werd naar rato van het aantal personeelsleden in dienst.