Geen notariële akte, maar een oud-rechtelijk stuk; de notaris treedt hier op in zijn hoedanigheid van secretaris der stede Abbekerk.
Betreft de inzameling van het losgeld voor Pieter Allartsz Grootschaar uit Twisk (zie: Grootschaar, Pieter Allards), die in slavernij verkeert in Noord-Afrika (‘bij de Turken’).

‘De burgemeester ende vroetschappen van het dorp Twisk ter eenre, ende Kornelis Kornelisz Joppes, mede aldaar woonagtig, ter andere zijde, zijn over de opbrenginge van het losgelt tot Pieter Allertsz Grootschaar, den zwager van gemelden Kornelis Joppes, uyt zijne slavernije bij de Turken, overeengekomen en verdragen in dezer voegen: Welgemelde regenten nemen aan uyt de reets gecollecteerde ofte nog te collecteren penningen tot het losgelt op te brengen eene somme van eenentwintig-hondert Caroliguldens. Waarenboven de h[ee]r Jakob van der Codde de Jonge van Edam’ (zie: Kodde, vd, Jakob de J.) ‘belooft heeft alle mogelijke devoiren aan te wenden om daartoe uyt collecte als anders zeshondert Caroliguldens te bezorgen, uytmakende dan tezamen zevenentwintighondert gelijke guldens.
De regenten zullen aan Kornelis Joppes behandigen brieven van voorschrijvinge om nog meerdere penningen tot het losgelt bij inteekeninge ofte collecte ter plaatze daar het hem goetdunkt, te bekomen. Welke zullen moeten werden gebruykt tot vervullinge van ’t geen tegenwoordig nog op de bovengemelde zevenentwintig-hondert Caroliguldens tekortkomt, ende dat nog meerder bekomen kan werden, zal in afslag strekken van die somme, welke Kornelis Joppes aanneemt boven de voorsz[eyde] zevenentwintighondert guldens tot losgelt te betalen.

Kornelis Kornelisz Joppes verbindt zich hetgeene boven de zevenentwintighondert Caroliguldens op het losgelt met de daarop te volgen kosten en assurantiegelt tekortkomen zal, te betalen eene somme uyterlijk van zeshondert Caroliguldens – mits dat zoo de inteekeninge ende collecten meer dan zevenentwintighondert guldens uytloopen, dat overschot in afslag van deze zeshondert guldens zal moeten strekken – aan handen van de heer Joan de Mortier te Amsterdam ofte dengeenen die de lossinge bezorgen zal.’ (Zie: Mortier, de, Jan.)
‘Indien de h[ee]r Joan de Mortier, ofte degeen die de lossinge bezorgt, geen genoegen name met het credit van Kornelis Joppes voor de betalinge van de gezeyde zeshondert guldens, ende de regenten van Twisk ofte hunne gedeputeerden zich daarvoor mosten verbinden, in dat geval neemt Kornelis Joppes aan dezelve zeshondert guldens te betalen aan de regenten van Twisk.

Het inhouden van dit alles nemen partijen elk in ’t zijn wederzijdts aan te praesteren ende te doen praesteren onder verbant als naar regten.
Wanneer Kornelis Joppes in gevolge van het bovenstaande verdrag gehouden ware zijne daarbij uytgeloofde zeshondert guldens, ofte eenig deel, te betalen aan de regenten van het dorp Twisk, stellen de onderges[chreven] schipper Jan Dirksz Twisk ende Pieter Pietersz Opmeer, beyde te Twisk woonagtig, zich voor die betalinge, mitsgaders voor de kosten en schaden die de regenten van Twisk bij wanbetalinge zouden moeten doen ofte lijden, als principale schuldenaars, elk voor ’t geheel, tot borgen, renuntiëren ten dien eynde van de beneficiën ordinis excussionis et divisionis, waarvan zij zeyden hen de inhoudt bekent te zijn, mede onder verbant van hunne perzoonen en goederen als naar regten.
Alles opregt en ter goeder trouwe.
Tot blijk der waarheyt is deze door den burgerm[eeste]r in den name der regenten, Kornelis Joppes ende de borgen onderteekent binnen Twisk op den agtsten february des jaars zeventienhondert tweeëntwintig.’