Betreft sommatie door vredemakers te Grosthuizen aan een inwoner van Rustenburg tot verwijdering van palen of heining langs de Gouw te Grosthuizen bij een tot hem behorend erf aldaar.
‘Huyden den 31 may a[nn]o 1664 hebbe ick onderges[chreven] not[ari]s in presentie van de naegen[oemde] getuygen uyten name van Jan Wijersz Waart tot Rustenburgh’ (zie: Waard, Jan Wijers) ‘mijn getransporteert aen de vredemakers van Grosthuysen, en[de] aen haar gedaen dese navolgende insinuatie ende protestatie: De voorn[oemde] Jan Wijersz, insinuant in desen, doet u e[delen] aenseggen hoedat hij insinuant door sekere missive aen hem gesonden verstaen hebbende, dat u e[delen] van meninge sijt, met kennisse en[de] toestemminge van de e[dele] heeren vredemakers van Scharwoude ende Oudendijck, omme de palen bij hem insinuant tot bescherminge en preservatie van sijn erff gelegen langhs de Gouw tot Grosthuysen, uyt te trecken en de heyningh tot een publycque en vrije toevaert te maken, niettegenstaende hem insinuant 't selve van den e[dele] heer officier der steede Hoorn en u e[delen] geïnsinueerdens predecesseurs toegestaen en volcomen opprovatie heeft gehadt, mitsgaders de rojnge van dien.

Doet u e[delen] derhalve aenseggen, dat hij insinuant niet van meninge is omme de voorsz[eyde] palen uyt te trecken ofte te laten doen, alsoo 't selve is streckende tot prejuditie van hem insinuant en sijn goet recht, en hem oock niet staet te lijden 't selve door u e[dele] geïnsinueerdens – indien u e[delen] sulcks voor mocht hebben – sal werden gedaen. Maar daarmede te supersederen ende op te houden, en[de] bij weygeringe van dien, ingevalle met 't voorsz[eyde] wierde voortgevaren, protestere uyt den name als boven van alle costen, schaden en[de] interessen die ter sake voorsz[eyt] alreede gedaen en[de] geleden ofte noch soude mogen lijden.
Versoeckende hierop een cort en[de] onvertogen antw[oort].
Naedat ick not[ari]s haar 't selve hade [sic] voorgelesen, gaven tot antwoort Dirck Huybersz vred[demaker]: “Ick sie ende hoor.” Taems Willemsz vredem[aker] gaft tot antw[oort] voor sooveel hem aengingh, deselve niet soude laten staen.’ (Zie: Braak!, Dirk Huiberts, en: Willems, Tamis.)
‘Alles oprecht gedaen tot Grosthuysen, ten woonhuyse van beyde de vredemakers, ten dage voors[zeyt] ter presentie van Jan Claesz Groot ende Jan Arissen en Pieter Harmesz, getuygen van geloov hiertoe versocht.’ (Zie: Groot/Baars!, Jan Klaasz, ook wel: Groot, Jan Berts!; en: Arends?/Adriaans?, Jan, en: Hermans, Pieter.)