Betreft handelswijze van de impostmeester of pachter van de bieren ‘over Hoorn ende zijn dorpen’ en de wijnen ‘over deselve dorpen’ van het seizoen ingegaan op 01 08-1728.
Op verzoek van een biersteker te Westwoud verklaren de waard en waardin van ’t Vergulden Hoofd te Westerblokker, dat op 10-10-1728 de genoemde impostmeester, vergezeld door 2 deurwaarders, van de waard ‘peyl gevordert heeft van de bieren ende wijnen die hij hadde, ende dat hij in peyl opgegeven heeft een vol vierendeel bier uyt de brouwerije de Pauw tot Hoorn, nevens een vol anker wijn ende een ander daar nog wat op was’. De ene deurwaarder schreef het opgegeven peil op, en de andere peilde (in de kelder) hoeveel wijn nog in het vat was. Vervolgens vroeg de impostmeester naar het biljet ofwel de cedul van het bier, dat op het vat lag en door één der deurwaarders aan hem werd overhandigd, door hem werd bekeken en weer aan de deurwaarder teruggegeven. Toen deze laatste aan de impostmeester vroeg of hij de cedul weer op het vierendeel wilde hebben, zou deze hebben gezegd: ‘Geef het maar aan Claas [sic, bedoeld wordt kennelijk de comparant in deze], die kan het bekopen, en dan kan hij daar nog een vieren-deeltje op inleggen’. Hierop zou deze deurwaarder het cedul aan de waard hebben overgegeven.

Tijdens dit alles zou de waard bij de pachter en deurwaarders ‘op de vloer’ zijn geweest, en zijn vrouw zou alles vanuit bed hebben gehoord.