Schepenakte, dus een oud-rechtelijk stuk.
Betreft het onderhoud van de Papenbrug te Twisk.

Op verzoek van Kornelis Dool te Twisk (zie: Dool, Kornelis Jans!) attesteren Albert Jansz Dieuwers, oud 79 jaar (zie: Dieuwerts, Albert Jans) en Aaf Pieters, oud 73 jaar, beide te Twisk, voor de schepenen Kornelis Jansz Wilms en Jakob Isaaksz Nannes (zie: Willems, Kornelis Jans, en: Nannes, Jakob Izaaks).
Zij verklaren, dat ‘Jan Kornelisz Wijk, grootvader van den requirant, ruym vijftig jaren geleden hebbende gekogt seker stuk graslandt gelegen besuyden Twisk buyten aan sijne weyde en genaamt Moey Dieuwers Lant, doemaals de overweg die hetselve hadde over de Kerkeweyd en Papebrugge, heeft gequiteert en afgestaan.
Dat daarom hij en zijne nakomelingen wegens ’t gemelde lant ook noyt hebben gecontributeert tot de reparatie en onderhout van de gemelde brugge, zooals daar tevoren de eygenaars desselfs van tijt tot tijt hadden gedaan.
Dat vervolgens het opgenoemde Moey Dieuwers Lant van dien tijt af, dat Jan Wijk het gekogt heeft, tot heden toe, gedurig zijne overweg heeft gehadt over de weyde van deselve Jan Wijk, agter zijn huys gelegen.
Voor rede van wetenschap seyde Albert Jansz dat de repartitie en de rekeningen van het onderhout der Papebrugge gedurig een lange reeks van jaren, en tot heden toe, ten sijnen huyse zijn gehouden en opgemaakt, eerst bij zijne vader en voorouders, vervolgens bij hem selfs als mede geïnteresseert en naastbij wonende.
Aaf Pieters, dat zij mede daar ontrent woonagtig is, en veel ten huyse van Jan Wijk heeft verkeert.
Voorts de comparanten gesamentlijk, dat zijluyden het geposeerde dikwils gehoort, en daarvan als een welbekende sake zeer goede geheugenisse hebben. Presenterende dit getuygenisse desversogt nader te sterken.
Opregt, en ter goeder trouwe.’