Zie ook: 0224/007.
Betreft verzet en geweldpleging tegen een dijkwerker bij werkzaamheden aan de Oudendijk na het hoogwater van december 1665.

Deze akte is flink beschadigd aan de onderzijde en daar amper leesbaar.
‘Op huyden desen 5en january 1666 compareerde voor mij onderges[chreven] not[ari]s en getuygen Outger Cornelisz van Berckhout, out ontrent 45 jaren,’ (zie: Kornelisz, Outger) ‘dewelcke v[er]claerde ten v[er]soecke van heer m[eeste]r Adriaen van Bredenhoff, officier der stadt Hoorn,’ (zie: Bredenhof, Adriaan Fransz?!) ‘hoe waer ende waerachtich is, dat hij getuyge op ten 14 decem[be]r des v[er]leden jaers 1665, sijnde maendach acht dagen naer 't hooghwater, beneffens andere persoonen is geweest op den Oudendijck in 't werck met de vredmaeckers van Berckhout om dese[l]ve Oudendijck met deelen op te setten ende met aerde te achtervullen, hij Outger Cornelisz staen[de] door bevel van [de] vredmaeckers puttende in een stuck lant om aerde op den dijck te brengen, soo is seecker persoon gecomen ende van achteren en[de] heeft hem deposant sonder woort ofte weerwoort in het water gestooten in de nevenstaende sloot, en nadat hij deposant weder uyt het water gecroopen was, heeft de voorsz[eyde] persoon, dewelcke hij naderhant v[er]staen heeft dat Tames Willemsz genaemt was,’ (zie: Willems, Tamis) ‘het mes getrocken tegen de voorn[oemde] deposant, en seyde dat hij niet begeerde dat hij deposant daer meerder aerde uyts...pen [uytscheppen?] soude, houden[de] het mes voor hem deposant en[de] dreygen[de] of hij hem steecken willde [sic] en met veele quade scheltwoorden hem deposant bejegenende.

Compareer[de] mede als boven P[iete]r Decker, out ontrent 23 jaren,’ (zie: Dekker, Pieter Jans) ‘en[de] v[er]claerde waerachtich te sijn, dat hij heeft gesien de bovengen[oemd]e Outger Cornelisz in 't water leggen en[de] als hij uyt het waeter ge[c?]lommen was, dat seecker persoon he[t] [mes] uyt hadt ende stont voor Outger Cornelisz met een wit rockjen aen het lijf en seyde tegen Outger: “Den duyvel, ick wil niet hebben dat gij daer uyt mijn lant spit,” hem keeren[de] voort na de voorn[oemde] P[iete]r Decker, hem dreygen[de] met het mes, en[de] bleeff voor hem deposant staen.
Compareerde noch voorts als boven P[iete]r Claesz Boer, out-vredemaecker,’ (zie: Boer, Pieter Klaasz), ‘ende v[er]claerde 't geene hierboven v[er]claert staet van [de] voorsz[eyde] Outger Cornelisz waerachtich te sijn, behalven de s[c]heltwoorden dien Outger Cornelisz worden aengeseyt, doordien hij deposant deselve soo niet conde hooren om dieswille dat hij daer soo nabij niet en was, voegen[de] daerbij, dat Tames Willemensz [sic] de geladen berry met aerde omverde smeet.

Compareerde oock mede Arien Outgersz, out ontrent 34 jaren,’ (zie: Outgers, Adriaan) ‘welcken hem met het bovenstaen[de] van Outger Cornelisz comformeerde en[de] gehoort heeft dat de persoon tegen Outger Cornelisz seyde: “Dou saeckermentsche hont, ick soud dij doorstooten als een hont,” oock mede gesien heeft dat de voorsz[eyde] persoon met het bloote mes voor de voorsz[eyde] P[iete]r Decker sont hem daermede dreygende.
Compareerde ey[n]delijcken Aerien Volckertsz, out ontrent 30 jaren,’ (zie: Volkerts, Adriaan) ‘welcke heeft gesien Outger Cornelisz in 't water leggen en[de] daer uytgecoroopen [sic] sijnde, heeft de voorsz[eyde] persoon met het wit rockjen het mes uyt tegen Outger Co[rnelisz], hem dreygen[de] te steecken, met veele quade woorden hem gevende.
't Geene voorsz[eyt] is v[er]claerden sij deposanten de oprechte waerheyt te wesen, presenteren[de] teslve [sic; bedoeld is: 't selve] met solemneelen eede naerder te bevestigen.
Aldus gedaen tot Berckhout bij de kerck, ten huyse van Mintien Claes, ter presentie van [de] eersamen Volckert Jansz ende Germent Evertsz, beyde vredmaeckers van Berckhout, getuygen loffweerdich hier ov[er] geroepen ende gebeden, die dese beneffens de deposanten en[de] mij notario geteeckent hebben ten dage ende jaere als boven.’
(Zie: Klaas, Mintje; Jans, Volkert, en: Berkhout!/Kaaskoper!/Koopman!, Germent/
Gerbrand! Everts.)

Zie ook: 0224/006.
Betreft verzet tegen dijkwerkzaamheden op de Oudendijk op 14-12-1665.

Op verzoek van mr. Adriaen van Bredenhoff, officier der stad Hoorn,’ (zie: Bredenhof, Adriaan Fransz?!) ‘attesteert Germent Evertsz, vredemaker te Berk-hout, oud circa 45 jaar (zie: Berkhout!/Kaaskoper!/Koopman!, Germent/Gerbrand! Everts) ‘hoe waer en[de] waerachtich is, dat hij getuyge op ten 14en december des v[er]leden jaers 1665 in qualiteyt als vredmaecker is geweest op ten Oudendijck om die wat op te stoeppen ende te v[er]hoogen met aerde, en[de] comen[de] op de werf van een Claes Willemsz woonen[de] op den Oudendijck,’ (zie: Willems, Klaas) ‘om daeruyt aerde te laten spitten tot behoeve van [de] Oudendijck, soo heeft hij geweygert te laten spitten in sijn werf, maer gewilt dat sij souden spitten uyt een stuck lant daerachter gelegen, 't welck hij deposant seyde ongelegen te wesen, en[de] hem seggen[de] dat hij maer geliefde aenwijsinge te doen waer hij woude in de werf gespit hebben, welck hij niet alleen heeft geweygert, maer is met een stock uytgecomen en naer hem deposant toe hem dreygen[de] te slaen, en is eyndelijck van het vrouvolck terugh gehouden, maer met veele scheltwoorden hem deposant bejegenende.
Compareerde mede als boven Jan P[iete]rs, out ontrent 52 jaren,’ (zie: Pieters, Jan) ‘v[er]claerde hem met de voorsz[eyde] Germent Evertsz te conformeren, daerbij voegen[de] dat de persoon tegen Germent Evertsz seyde: “Spit gij daeruyt, ick sal u met de stock op u huyt bruyen.”

Compareerde mede noch als boven P[iete]r Jorisz Sprut, out ontrent 49 jaer’ (zie: Spruit, Pieter Jorisz) ‘ende v[er]claerde dit bovenstaen[de] bij Germent Evertsz gedaen hem dermede te conformeren, en[de] v[er]claert 't selve waeracht[ich] te sijn.
Voorders v[er]claerde de voorsz[eyde] P[iete]r Jorisz gesamentlijck met Jan P[iete]rs Koster, out ontrent 28 jaeren,’ (zie: Koster, Jan Pieters) ‘die mede compareerde als boven, dat Claes Willemsz naderhant is gecomen en[de] heeft v[er]volght de voorsz[eyde] Germent Evertsz op ten dijck en[de] hem nochmaels uytgescholden heeft, seggen[de] onder anderen: “Dou dickcop, dou hebste de galgh vandaegh wel v[er]dient op ten Oudfendijck,\.”
'Geene voorsz[eyt] is v[er]claren sij deposanten de oprechte waerheyt te wesen, presenteren[de] 't selve met solemneelen eede naerder te bevestigen.
Aldus gedaen tot Berckhout bij de kerck, ten huyse van Mintien Claes, ter presentie van [de] eersamen Volckert Jansz, vredmaecker en P[iete]r Claesz Boer, out-vredmaecker, getuygen loffweerdich hierov[er] geroepen ende gebeden, die dese beneffens de deposanten ende mij notario geteeckent hebben ten dage ende jaere als boven.’
(Zie: Klaas, Mintje; Jans, Volkert, en: Boer, Pieter Klaasz.)