Betreft illegaal vissen in de zgn. Hauwerter Tocht (‘Hauwerder Tocht’), d.w.z. de Wijzend, ten oosten van Hauwert, dus in Hoog en Laag Zwaagdijk (destijds banne Medemblik, later Wervershoof).
Op verzoek van de hoofdofficier te Medemblik attesteren 2 mannen wonende in de ‘Hauwerder Velthuysen’ (d.w.z. ten oosten van Hauwert in Hoog en Laag Zwaagdijk) en verklaren, dat zij op 01-10-1686 ‘hebben gezien dat eenen Willem Opperdoes wonende in de stadt Hoorn in de Hauwerder Tocht beoosten Corn[elis] van der Wolfs lant met een leeux-net was visschende, hebbende bij sigh twee jonge manspersonen, hebbende sij deposanten gesien dat ’t v[oor]sz[eyde] net uytgeleyt sijnde van de v[oor]sz[eyde] persoonen op ’t lant genaamt Evert de Wilt wierde opgehaalt.

Gevende sij deposanten redenen van wetenschap, dat sij diestijts van Medenbl[ik] komende dat vaarwater langsquamen varen ende ’t gedeposeerde nevens noch eenige andere persoonen hebben aangesien, ende haar aangesproken hebben, dat sij so stout waren dat se hier soo bij daagh komen durfde visschen. Waarop Willem Opperdoes noch seyde: “Wie soude ons doen?” Daarop den v[oor]sz[eyde] eerste deposant seyde: “Ik bekeur jou, ende legh het in kennis van alle dese mannen”.’