Betreft vechtpartijtje te Medemblik.
In het register achterin band 3493 wordt deze akte omschreven als ‘attestatie van slaan sonder mes’.

Op verzoek van een molenaar aan de Westermolen te Medemblik attesteert een ongeveer 21 jaar oude jongeman ‘wonende aan de molen bij Oostwoudt in de banne van Midwoudt’ (dus aan de Boerdijker meelmolen op de Boerdijk onder Midwoud).
Hij verklaart, dat hij ‘omtrent drie vierendels jaars geleden, sonder in den precyssen tijt achterhaalt te willen zijn, is geweest in de stadt Medenblik, doch de naam van de straat ofte plaats was hem onbekent, ende aldaar waren bij den anderen den v[oor]sz[eyde] requirant met eenen Aarjan Pietersz van de Wegh’ (zie: Weg, vd, Adriaan Pieters), ‘dewelke tesamen eenige v[er]schil tegen malkanderen hadde, dat den requirant tegen den v[oor]sz[eyde] Aarjan van de Wegh seyde, dat hij geen mes bij hem hadde, ende dat hij Aarjan sijn mes van hem leggen soude, waarop Aarjan van de Wegh een mes terneder heeft gesmeten, ende alsdoen heeft den requirant Aarjan tegens de straat aangeleyt, doch na v[er]soek aan hem op te werden gelaten heeft den requirant Aarjan laten opstaan, ende hij Aarjan opgestaan zijnde, heeft na sijn sak getast ende daarop na den requirant geschermt, gelijk men na een yemant snijdt, ende gingh datselve seer snel en heftigh toe, sonder dat den deposant heeft gesien of de voorsz[eyde] Aarjan van de Wegh een mes in de handt hadde ofte niet, waarop den requirant seyde dat hij deede als een schelm, dat hij soo na hem sneedt.’