Betreft drankmisbruik van gehuwde man te Westerblokker.
Op verzoek van 2 broers van de man verklaren 2 inwoners van Westerblokker, onder wie een regerend schepen, dat de man ‘sig al over eenigen tijd overdadig in den sterken drank heeft verloopen, en daardoor genoegsaam alle sijne goederen gedilapideert en verquist, hebbende sijn vrouw en kinderen in de uytterste armoede gebragt sonder haar voedsel en deksel over te laten’, en hoewel de man volgens de deposanten ‘wel in staat soude wesen sijn huyshouding zo niet geheel, tenminsten ten deele te subsisteren, so is de deposanten bekent dat hij deswegens niets ter weerelt komt aan te wenden, maar alles maar ten laste van dorp en meedlijdende menschen laat afloopen, sonder op dese of gene wijse van sijn luy en ongebonden leeven aff te gaan, maar van erger tot erger daarbij blijft continueren’.