Zie ook: 0384/207 (zonder annotatie).
Betreft het drankmisbruik en onverantwoordelijke gedrag van een inwoner van de Noordermeer (i.v.m. ondercuratelestelling!).

Op verzoek van zijn vrouw, moeder en zwager (beiden te Oosterblokker) en schoonouders (te Zwaag) attesteren twee naaste buren uit de Noordermeer onder Wognum. Zij verklaren, dat de man ‘sedert eenigen tijdt sig merkelijk heeft verlooren in den sterken drank, en daarinne van dag tot dag tot heden toe hoe langer hoe erger blijft continueren; sodanig, dat deselve niet alleen genoegsaam althoos, zo van Hoorn als elders, laat in den avond of des morgens daaraan, swaar beschonken thuyskomt. Maar dat sij deposanten hem diversse reysen so erg beschonken hebben gesien en bevonden, dat deselve van sijn wagen was afgevallen, meermalen een stuk wegs naegesleept, en eyndelijk losgeraakt, op de weg is blijven leggen, sodat sij deposanten en andere buuren hem hebben moeten opsoeken en thuysbrengen, vermits hij ten enemaalen buyten staat ware segselven te kunnen redden. Hebbende intusschen meermalen ’t geldt ‘t zij geheelijk, ofte voor ’t grootste gedeelte, dat hij voor kaas als andere waaren hadde ontvangen, of versoopen, of gestroyt, of met inutile en gekke koopmanschappen zo van paarden, honden als andere, gedelapideert en verquist; ja in so verre selve, dat niettegenstaande sij van hunne familiën in een goede boerderije sijn tenedergeset, en met may 1768 eerst sijn begonnen, dat hij al die eygen herfste van ’t gepasseerde jaar genoodsaakt is geweest sijn boerderije op te breken, en sijn vee publiecq te verkoopen om den landheer en andre crediteuren te kunnen voldoen.’

Bij de attestatie is het volgende ongedateerde en ongetekende verslag gevoegd: ‘Meemory geschreven weegens gedrag en handel en wandel van Pieter Aerjensz Kooning in de voorsomer als hij saterdag na Hooren toe ging, altijt ’s avons laet of midden in de nagt dronken en vol, en dan holle en soo van de wagen valle en sleepe, soo na met groot prykel van sijn leeven, soodat de beure hem onderweeg hem moete soecke. Dat is wel tot twee of drie reyse gebeurt, als hij dan met kaas na Hooren toe was, ’s avons laet dronken vol tuys. Ook is ’t gebeurt van vrijdagsmorgens en sondagsavons, soo eens na Wadway ook veel dronken en vool miden in de nagt tuys. Soodat sijn gedrag is heel slegt geweest en veel gelt verkwest en veel mael vermaent dat hij soo niet most doen. Wel goet bescheyt belooft, maer niet nagekoome. De vrinde dat verdrietende hebbe hem afgeset en twee manne gekoosen om te koopen en te verkoopen om nog wat gelt te bewaaren, met konsent van hem en belooft dat hij van die tijt af niet meer soud koope of verkoope en ook meteen belooft dat hij beeter oppasse soud. En nu gaet hij sulke kwade gange met drincken en malle koopmanschape van paerde en honde en lammere te koopen en verkoopen en dan weeder of te maaken voor een gelag, en ook meteen de goede vriend braef tractere dan, of het gelt geen waer en was.’