Zie ook: 3876/021.
Betreft vermeende smaad ten aanzien van een burgemeester (eigenlijk slechts vredemaker!) te Opperdoes.

Op verzoek van deze burgemeester verklaren 2 inwoners van Opperdoes, onder wie een oud-burgemeester, en een inwoner van Twisk (tevens getuige), dat zij ‘op dato dezes hebben geweest ten huyse van Corn[eli]s Zijmensz Woelwater’ (zie: Woelwater, Kornelis Simons), ‘ende aldaer uyt den mondt van Griet Jansd[ochte]r zijne huysvrouw’ (zie: Jans, Grietje) ‘gehoort ende v[er]staen hebben, dat als Thijs Cornelis mede burgerm[eeste]r aldaer’ (zie: Kornelisz, Tijs) ‘in den jare 1667 ontrent de maymaent haer heeft gerest[itueer]t de s[omm]a van 80 gul[den]s, bij hem ontfangen tot betael[inghe] van haer 200e pen[ningh], die hij, v[er]mits den heer ontfanger Lobs alsdoen niet ‘thuys waer, niet en conde slijten’ (zie: Lobs, Jakob! Jans!), ‘zij Griet Jans v[oor]s[chreven] alsdoen zoo zij zeyde, den gemelten Thijs Corn[eli]s vraegde off zij het v[oor]s[chreven] gelt in toecomende niet aen Jacob Pieters, mede burgerm[eeste]r binnen Opperdoes, zoude behandigen’ (zie: Pieters, Jakob), ‘denzelven Thijs Corn[eli]s nae haer zeggen daerop heeft geantwoort: “Jacob Pieters is een bienopspringer, geeff het geldt aen Dirck Alberts den req[uiran]t in dezen”’ (zie: Schutter!, Dirk Alberts), ‘“die zal het den heer Lobs wel behandigen”. Hetwelcke hij nochtans niet heeft gedaen, maer heeft het, zoo Griet Jans met ronde woorden zeyde, bij hem behouden’.