Zie ook: 1699/005, 008, 009, 014.
Betreft verslag van een Groninger schipper en zijn stuurman.

Zij waren op 12 en 13-04-1811 op weg van Amsterdam naar Lemmer in noodweer verzeild geraakt, en hadden hun toevlucht gezocht in het haventje van Tersluis onder Venhuizen, alwaar het schip door het stampen van de zee begon te lekken. Na de ankers te hebben gekapt om te proberen Broekerhaven te bereiken, was het schip op de zandplaat Het Slik gelopen, waarna men 2 oxhoofden wijn overboord had gezet om het schip lichter te maken. Vrouw en kinderen van de schipper zijn toen door 4 'schippers of knechts' van boord gehaald met een aak, alsmede een deel van de lading.
Een tweede vaartuig heeft het schip daarna vlot getrokken en naar Broekerhaven gebracht.

Betreft vermoedelijk een geschil tussen twee Wervershovers over de afrekening van door hen in de zomer van 1736 aangenomen wierwerken (ophoging van wier-dijken, in het bijzonder over een stukje aan de Zuiderdijk in Drechterland beoosten De Weed (onder Venhuizen).
De vier deposanten in deze, allen uit de Bangert te Andijk (onder Lutjebroek), hebben in dienst van de requirant in deze - één der twee Wervershovers - gewerkt aan de Vier Noorder Koggen Zeedijk, welk werk door de twee bazen gemeenschap-pelijk was aangenomen. Maar aangezien de andere baas dijker reeds een 'hoekje verhooging' had aangenomen aan de Zuiderdijk bij de Bakkershoek (onder Ooster-leek en Venhuizen), werd volgens de deposanten tenslotte door deze ook het stukje bij De Weed voor zichzelf aangenomen, hoewel aanvankelijk de requirant dit zou doen. Dit stukje dijkwerk zou echter niet in compagnieschap gebeuren, omdat de afrekening dan blijkbaar te ingewikkeld zou worden.