Zie ook: 3404/065, 076, 094, 095.
Betreft geschil rond de beroeping van een nieuwe predikant te Oostwoud.

6 lidmaten der gereformeerde kerk van Oostwoud attesteren aldus: ‘Wij onderges[chrevenen], alle ledematen van de gemeynte der christelijke gereformeerde kerke tot Oostwoudt certificeren ende verklaren mitsdesen ten versoeke van de burgerm[eeste]ren onser plaatse voor de oprechte waarheyt, dat op den 27e decemb[er] a[nn]o 1682 de broeders der voors[chreven] gemeynte versocht zijn, na ’t spreken der zegen na de gedane predicatie haar noch een weynigh in de kerke te onthouden.
Ende wij daar gebleven zijnde is ons van de e[dele] kerkenraat voorgestelt en vertoont, dat dien propenent die doenmaals gepredikt hadde, haar bekent gemaakt hadde, dat die van Midwoudt genegen waren hem te beroepen voor half tractement te bedienen, maar dat hij liever tot Oostwoudt wilde zijn, soo de gemeynte genegenth[eyt] tot sijn persoon hadde. Voegende den kerkenraat daarbij, dat men hem lichtelijk voor vierhondert g[u]l[den]s wel soude krijgen.

Waarop na eenige deliberatie ende ov[er]legginge, soo van ’t een als ’t ander, alsmede waar de penningen van soude betaalt werden, eyndelijk geresolveert ende den e[dele] kerkenraadt volkomen last gegeven is, soo se deselve propenent (genaamt Johannes Kelfkens wonende tot Uytrecht, nu tegenwoordigh onsen predikant) voor 400 guld[en] konde krijgen, dat se hem souden aannemen, ende is daarbij ook vastgestelt ende ook vier persoonen uyt de gemeynte verkoren, dewelke langhs onse plaatse soude versoeken een vrijwillige teykeningh, om de voorsz[eyde] 400 g[u]l[den], die uyt de kerkelijke middelen niet konde betaalt werden, alsoo vol te krijgen. Waarop wij expresselijk de teykeningh, doen deselve van ons v[er]socht wierde, hebben gedaan, alsoo ons doen geseyt wierde dat hij voor 400 g[u]l[den] jaarlijks was aangenomen. Midts dat als ’t uyt de kerkelijke goederen konde betaalt werden, hij 550 guld[en]s soude hebben, ende indien hij soo niet aangenomen hadde geweest, wij lichtelijk niet getekent soude hebben, gelijk wij ook niet gedaan soude hebben als ’t niet gestreckt had tot verminderingh van de kerk wegens de voors[zeyde] 400 g[u]l[den].
Verklarende wijders, dewijle naderhandt eenige spartelingh quam, met voorgevingh dat men op sodanige maniere geen predikant konde beroepen, dat doen van de e[dele] kerkenraat een nominatie wierde gemaakt, waarop de v[oor]sz[eyde] Kelfkens beneffens noch eenen gestelt zijnde, gestemt wierde sonder dat se op de nominatie gepredikt hadden, wij onse stemmen gegeven hebben op den meergemelden Kelfkens, met dat ooghmerk dat hij onse plaatse soo lange voor 400 g[u]l[den] soude bekleeden als bovengemelt is. Want wij anders onse stemmen niet soude gegeven hebben, dewijle wij oordeelden de nominatie niet was gemaa[kt] gelijk behoorde, doordien wij noch weynige propenenten hadden gehoort om een beroepinge ofte v[er]kiesing uyt te doen.’