Zie ook: 1679/010, 011, 012, 013, 014, 015.
Betreft verduistering van geld door knecht/schuitvoerder.

Op verzoek van twee requiranten te Bovenkarspel (vader en zoon, bij wie de knecht in dienst was) verklaart de 1e deposant in deze, wonende te Wervershoof, dat hij in maart 1743 deze man, die toen voor hem 'aardvarende was' (aarde vervoerend per schuit), had verzocht voor hem een koeschuit te halen bij de 2e deposant in deze, schuitenmaker te Grootebroek, en daarvoor de rekening te vragen. Deze bleek toen ƒ 3 en 14 stuivers te bedragen. Dit bedrag heeft hij toen aan deze man gegeven om de rekening te voldoen.
Echter, 2 à 3 weken later vertelde een bezoeker hem, dat de 2e deposant het geld nog steeds niet had. Bij navraag door een neef van de 1e deposant bleek dit inderdaad zo te zijn, en dat de rekening slechts ƒ 1 en 14 stuivers bedroeg. Iemand anders moest de rekening met ƒ 2.- hebben verhoogd. Al spoedig bekende de knecht/schuitvoerder dit te hebben gedaan omdat hij om geld verlegen zat, waarna het geld van zijn loon werd ingehouden en alsnog aan de 2e deposant betaald. Dit alles wordt door de 2e deposant bevestigd.