Betreft door armoe getroffen weduwnaar te Venhuizen en zijn 6 kinderen.
Volgens de vier attestanten in deze, allen wonende te Venhuizen, zijn deze mede-burger en zijn inmiddels overleden vrouw altijd 'welhebbende burgers' geweest, maar heeft het de weduwnaar daarna zodanig tegengezeten, dat zijn huis bij executie moest worden verkocht, waardoor hij dakloos werd.

Uit liefdadigheid hebben enkele burgers toen voor hem en zijn 'onnosele' dochter die nog bij hem is, een huis gehuurd, waarbij ieder der hurende medeburgers 'pro rato' zijn deel van de huur betaalt. Nochtans verkeren de weduwnaar en zijn bij hem inwonende dochter - 'alles wech ende op sijnde' - in 'ellendigen staat', maar ook zijn 5 overige kinderen, die nog jong zijn, kunnen nauwelijks de kost verdienen: De jongens proberen zich te onderhouden 'met varen', en de 'meyskens' moeten het van hun 'vrinden' (familie) hebben. Deze kinderen hebben ook geen 'heenkoomen' (onderdak).